Van Maanen | Hans van Maanen |
Klein lexicon van de opspraakOngeveer 63,6 procent van wat er in de kranten staat is onzin. Onder de dekmantel van exacte cijfers en het mom van wetenschap is ook dit jaar weer de nodige flauwekul beweerd en zijn ons eten en drinken in opspraak geraakt. Kippen en Coca-Cola, maar ook mobiele telefoons en de derdegeneratiepil stonden ter discussie. Een overzicht van alle zin en onzin, met tegengif. Met een alfabet van Paul van der Steen.Het Parool, 28 december 1999is van aspartaam. Dit jaar zijn, vooral op het internet, opeens weer enge verhalen over de zoetstof aspartaam opgedoken. Vele duizenden webpagina's bevatten informatie over aspartaam, op enkele honderden daarvan staan een of meer anekdotes over het verband tussen aspartaam en onder meer multipele sclerose, het Golfoorlogsyndroom, ME, hersentumoren en diabetes. In verschillende nieuwsgroepen ontstonden ongeveer dezelfde discussies die vijftien jaar geleden ook al gevoerd werden, bij de introductie van aspartaam. Verantwoord was het allemaal niet, laat staan wetenschappelijk verantwoord. Aspartaam is opgebouwd uit fenylalanine, asparaginezuur en methanol. De eerste twee zijn aminozuren -- de bouwstenen van eiwitten. Die komen dus ook in gewoon voedsel voor: een wolkje melk in de koffie levert precies evenveel fenylalanine en asparaginezuur als een zoetje. En beide stoffen zijn voor vrijwel iedereen volstrekt onschadelijk. [Chemisch gereinigd, 10 oktober 2003] Nieuw in de internet-discussies is de methylgroep. Als het aspartaam uiteenvalt, komt die methylgroep in de vorm van methanol in de darmen, en dit methanol zou dan worden omgezet in methanal en mierenzuur, en leiden tot verzuring van het lichaam en schade aan zenuwbanen. Ook hier wordt het perspectief uit het oog verloren. Een blikje prik met aspartaam levert twintig milligram methanol. Maar een blikje ongezoet vruchtensap levert het dubbele, en een blikje bier het viervoudige. In proeven waarin mensen het equivalent van zeventien blikjes frisdrank per dag kregen, kon geen verhoogde concentratie van methanol, mierenzuur of fenylalanine in het bloed worden gevonden. Mensen schijnen veel medische informatie van het internet te halen. Niet iedereen heeft er belang bij correcte informatie op het internet te zetten. is van Benecol. Op 22 juni van dit jaar werd een geheel nieuwe dimensie aan het begrip 'zalf' toegevoegd: Benecol werd in Nederland geïntroduceerd. Benecol is een cholesterolverlagende margarine. Het bevat zogeheten stanolesters, die onder meer de opname van cholesterol in de darmen belemmeren. Wie elke dag trouw drie boterhammen met Benecol besmeert, zo blijkt uit verschillende studies, kan zijn cholesterolniveau met tien procent laten dalen en hopelijk daarmee het risico op hart- en vaatziekten (dat staat natuurlijk nog lang niet vast, want het middel is nog te kort op te markt om daar wat over te zeggen.) De deskundigen staan wat ambivalent tegenover het middel. Als het zijn cholesterolverlagende werking waarmaakt, zou dat waarschijnlijk inderdaad schelen in het aantal hartinfarcten. Toch moet een smeersel niet worden verward met een vaccinatie tegen hart- en vaatziekten: ook mensen met een prima cholesterol kunnen aan een hartinfarct overlijden. Een middelbare man die zijn cholesterol kan laten dalen met tien procent (bijvoorbeeld van 6,5 naar 5,9) verhoogt zijn kans om niet binnen zes jaar dood te gaan aan een hartinfarct van 99,2 procent naar 99,4 procent. Voor vrouwen scheelt het nog minder. Anderzijds spreken de deskundigen eenstemmig hun zorg uit over het feit dat met de cholesterolverlagende zalf de grens tussen genees- en voedingsmiddel wat vervaagt. Ook mensen met een prima cholesterol kunnen het smeren. Zij hebben er niets aan, maar staan wel bloot aan de bijwerkingen -- ook daarover staat nog weinig vast omdat het middel nog zo kort op de markt is. Een inmiddels wel bekende bijwerking is verlaging met tien tot twintig procent van de hoeveelheid bèta-caroteen (zie ook F van fruit) in het bloed. Bovendien lijkt duidelijk dat het middel, met een prijs van acht gulden per pakje, niet de groepen bereikt waar hart- en vaatziekten het meest voorkomen, namelijk de lagere sociale klassen. En cholesterolverlaging als doel op zich, daarover zijn de deskundigen het wel eens, slaat eigenlijk nergens op. Cholesterol als preoccupatie is passé (zie ook Y van yoghurt). is van Coca-Cola. Deze zomer moesten bijna dertig leerlingen van een Belgische school acuut worden opgenomen wegens misselijkheid, zweten, hoofdpijn en buikpijn na het drinken van blikjes Coca-Cola. De volgende twee dagen ontstonden dezelfde symptomen bij nog enkele kinderen van dezelfde school, en nadat het televisiejournaal melding had gemaakt van de episode, deden zich meer gevallen in het hele land voor. De meeste klachten van de kinderen waren vaag en van voorbijgaande aard. De overheid nam, met de kippendrift (zie ook D van dioxine) nog in de benen, direct zware maatregelen en verbood de verkoop van alle Coca-Cola. Honderden mensen belden met het vergiftigingencentrum om te melden dat ook zij niet lekker waren geworden van Coca-Cola. Op 15 juni, een week na de eerste berichten, meldde Coca-Cola dat er twee mogelijke oorzaken waren gevonden: in de flessen van een fabriek was 'slechte kooldioxide' terechtgekomen, en op de buitenkant van een aantal blikjes uit een andere fabriek was een 'antischimmelmiddel' terechtgekomen. De firma liet vijftien miljoen blikjes terugkomen en incasseerde een verkoopdaling van zeker twee procent. Uit nadere analyse van onafhankelijke laboratoria bleek dat geen van beide verontreinigingen oorzaak van de vergiftigingsverschijnselen konden zijn. In het koolzuur zat een heel klein beetje waterstofsulfide, en op de blikjes wat chloormethylfenol. Niet voldoende om voor een epidemie te zorgen. De beste verklaring voor de opschudding lijkt dan ook die van de Belgische Hoge Gezondheidsraad -- er was sprake van een soort massale ingebeelde ziekte. Typerend daarvoor is dat de symptomen vooral meisjes of jonge vrouwen treffen, dat ze uitblijven onder andere, vergelijkbare groepen, dat ze meestal goedaardig zijn, en dat ze snel om zich heen grijpen. De directe oorzaak is meestal blootstelling aan een niet-giftige dosis van een kwalijke stof, en meestal gebeurt het in perioden waarin de bevolking onder grote druk staat. Volgens Belgische onderzoekers was het achteraf vast geen toeval dat juist Coca-Cola 'slachtoffer' was. De epidemie werd versterkt doordat Coca-Cola nogal onhandig opereerde en doordat de overheid de zaak wat zwaar aanzette. Het wachten is nu op het volgende alarm. Dikke kans dat er dan gesproken wordt van 'massahysterie' terwijl er werkelijk giftige stoffen zijn verspreid. is van dioxine. Alweer België. Het openbare gedeelte van de 'dioxine-affaire' begon op 27 mei. Toen publiceerden Vlaamse kranten over een rapport van het Nederlandse onderzoeksinstituut Rikilt, waaruit bleek dat Belgisch kippenvlees en eieren waren verontreinigd met dioxine. Het niet openbare gedeelte begon waarschijnlijk al eind vorig jaar, toen ergens dioxine bij kippenvoervet werd gevoegd. De ware schuldige is nog steeds niet gevonden. Volgens een onderzoeksteam uit Leuven ging het waarschijnlijk om niet meer dan een flesje afgewerkte olie uit een garage dat al dan niet per ongeluk bij een inzamelpunt voor bakvet was gezet. Het duurde niet lang of de chaos in België was nog wat completer. Door de politieke rel die ontstond moesten de verantwoordelijke ministers aftreden, niemand wist meer wat gezond was en wat niet. De schappen werden leeggehaald, dieren doorgedraaid, en alle landen rond België maakten van de gelegenheid gebruik een invoerverbod op pluimvee in te stellen. In alle opschudding leek iedereen het vergeten, maar door dioxine is geen mens ooit doodgegaan. Bij de ramp in het Italiaanse Seveso in 1976 kwamen wel koeien en geiten om nadat ze vervuild gras hadden gegeten, maar geen mensen. Veel mensen kregen na de ramp even chlooracne, en het totale aantal kankergevallen bleek, na tien jaar, eerder lager dan hoger dan normaal te liggen in de besmette gebieden. Toch geldt, vooral door acties van Greenpeace en andere milieugroepen, dioxine als 'de giftigste stof die de mens ooit heeft gemaakt'. Hoe gevaarlijk ze worden geacht, blijkt wel uit het feit dat Nederlanders volgens de norm niet meer dan vier miljardste milligram per kilogram lichaamsgewicht per dag mogen binnenkrijgen. De ijsmakers Ben & Jerry adverteren, in navolging van Greenpeace, met het feit dat hun ijs geen dioxine bevat en met de tekst: 'De enige veilige dosis dioxine is geen dioxine'. Vandaar dat ze in november pijnlijk verrast werden toen uit een bliksemonderzoekje bleek dat ook hun ijs zoveel dioxine bevatte dat hierdoor -- volgens de Amerikaanse normen -- tweehonderd extra kankergevallen zouden optreden. Het onderzoekje, gedaan aan een beker World's best vanilla was dan ook vooral bedoeld om de normen (en Ben & Jerry's slagzin) belachelijk te maken. De Amerikaan Bruce Ames, een van 's werelds meest gerespecteerde toxicologen, schampert echter nogal over de normen. Met een portie broccoli, zo zegt hij, krijgt men 1500 keer zoveel dioxine-achtige stoffen binnen als volgens de dioxine-norm zou mogen. Bovendien, zegt hij, kunnen dioxinen ook tegen het ontstaan van kanker beschermen. Dioxinen zijn overal, en ze stapelen zich op in lichaamsvet -- vrouwen raken een deel ervan weer kwijt aan hun kind, maar mannen blijven er eeuwig mee zitten. Wie vet eet, eet dioxinen, en mensen krijgen hun dioxinen vooral binnen via vlees, zuivel, kip en vis. Dioxinen komen vooral door verbranding bij lage temperaturen vrij, en potkachels produceren daardoor veel meer dioxinen dan vuilverbrandingsinstallaties -- die bovendien aan buitengewoon strenge dioxinenormen zijn gebonden. is een eitje. Toen Amerikaanse onderzoekers in de jaren zestig bekendmaakten dat cholesterol omlaag moest en dat in eieren cholesterol zat, stortte bij wijze van spreken de totale eiermarkt in. De leus 'Eenmaal per etmaal een eimaal' werd in Nederland schielijk onder het tafelkleed geveegd, en reclame voor eieren werd nog maar mondjesmaat gemaakt. Tot ver in de jaren negentig werd het advies matig te zijn met eieren gehandhaafd. Terwijl al in 1992 kwam vast te staan dat cholesterol in voeding weinig te maken heeft met cholesterol in bloed. Het lichaam neemt zelf de verantwoordelijkheid voor de cholesterolaanmaak (dat moet ook wel: cholesterol is een belangrijke stof die cellen waterdicht houdt) en cholesterol van buiten heeft maar een zeer beperkte invloed. Het cholesterol moest omlaag, volgens de geleerden, omdat dan ook het risico op hart- en vaatziekten omlaag zou gaan (zie ook B van Benecol), maar onderzoek naar het directe verband tussen eieren en hartinfarcten of beroerten was nog nooit gedaan. Tot april van dit jaar, toen twee grote onderzoeken tegelijk werden gepubliceerd, onder maar liefst 37.851 mannen en 80.082 vrouwen. Er bleek geen enkel risico verbonden aan het consumeren van een eitje per dag. Tegenwoordig zijn bijna alle eieren bruin. Er is weliswaar geen enkel verschil in voedingswaarde tussen bruine en witte eieren, maar net als bruin brood (zie ook V van vezels) achten mensen bruine eieren gezonder. De kleur van het ei hangt slechts samen met de kleur van de oorlel: kippen met lichte oorlellen leggen witte eieren, kippen met donkere oorlellen bruine. is van fruit. Dat fruit gezond is, zal niemand bestrijden. Maar de geleerden kunnen erg boos op elkaar worden over de kwestie waarom fruit gezond is. In fruit (en groenten) zitten zoveel verschillende stoffen, dat het vrijwel onmogelijk is de werkzame van de onwerkzame en de schadelijke van de nuttige te onderscheiden. Nuttig lijken vooral vitamines, flavonoïden, vezels (zie ook V van vezels) en selenium. Veel onderzoek is gedaan naar bèta-caroteen, een vitamine-A-achtige stof, omdat iedereen er bijna van overtuigd was dat die stof het risico op vooral longkanker verminderde. Drie grootscheepse studies hebben vorig jaar het tegendeel aangetoond: bèta-caroteen verlaagt de kans op longkanker zeker niet -- als het iets doet, is het de kans verhogen. De claim dat fruit en groente tegen kanker beschermen, kwam eerder dit jaar in een ander licht te staan door de publicatie van het Signaleringsrapport Kanker. Ruime consumptie van groente en fruit kan het risico verminderen op tumoren van mond- en keelholte, slokdarm, maag en long, aldus de commissie, maar zij voegde er direct aan toe dat dit allemaal vormen van kanker zijn die vooral worden veroorzaakt door roken en drinken. Kennelijk helpt het eten van veel groente en fruit vooral rokers. Gewone mensen ook wel, maar bij niet-rokers komen deze vormen van kanker zo zelden voor dat het geen zoden aan de dijk zet. Een effectievere manier voor rokers om deze vormen van kanker te voorkomen, is stoppen met roken. is van GSM en van gekookte hersenen. Over hun hersenen maken Nederlanders zich kennelijk niet zo veel zorgen, want de verkoop van mobiele telefoons explodeerde zo hard als een ei in de magnetron. Terwijl nog zo was geprobeerd de schrik er goed in te jagen. In februari kwam het nieuws dat, uit nog ongepubliceerd onderzoek, zou blijken dat mobiele telefoons het geheugen aantasten, in maart dat ze de hersenen tot onverantwoorde temperaturen zouden verhitten, en op de achtergrond wordt nog altijd gedreigd met hersentumoren. De geleerden die onderzoek doen naar de effecten van radiogolven in het brein moeten er -- nog net -- om lachen. Bewijs dat het aantal gevallen van kanker onder mobiele bellers verhoogd is, ontbreekt nog steeds. Ook het idee dat de hersenen gekookt worden is een fabel -- in ieder geval, een beetje gymnastiek verhit de hersenen meer dan de minieme hoeveelheid straling van een telefoon. En het geheugenverlies blijkt ook wel mee te vallen: toen het aangekondigde onderzoek werd gepubliceerd, bleek juist dat er geen enkel verschil was in de geheugenfunctie. Althans niet in de herinnering als zodanig. Mensen die via een koptelefoon radiogolven door zich heen kregen, reageerden vier procent sneller dan mensen bij wie de koptelefoon uit stond. En dat is raar. Als microgolven de reactietijd van de hersenen kunnen beïnvloeden, kunnen ze dan nog meer? Volgens de huidige theorie niet. Het is moeilijk voor te stellen dat microgolven een effect op de hersenen hebben, maar het lijstje onverwachte effecten begint te groeien. Het onderzoek is echter nog jong, en veel effecten die in het ene laboratorium zijn gemeten, kunnen in andere niet worden herhaald. is voor Houtsmuller, de Nederlander die van de rechter een kwakzalver mag worden genoemd. Het begon allemaal in maart, toen het KWF zo dom of naïef of opportunistisch was Houtsmuller uit te nodigen voor zijn jubileumcongres. Houtsmuller had, net als Moerman, een dieet bedacht waardoor mensen met kanker van de ziekte en hij van geldproblemen werd verlost. Hoewel hij beter wist, hield hij vol dat het dieet hem zelf van nierkanker had genezen. De Vereniging tegen de Kwakzalverij kwam tegen de uitnodiging in het geweer, maar werd door het KWF met een kluitje in het riet gestuurd. Van het een kwam het ander, en ten slotte daagde Houtsmuller de vereniging voor de rechter wegens aantasting van eer en goede naam. Een zo klinkende overwinning zal zelfs de vereniging niet hebben verwacht. Het hoger beroep waar Houtsmuller mee dreigde, is er nog steeds niet van gekomen. Het Houtsmullerdieet, zo veel staat nu wel vast, kan kanker niet genezen en kost alleen maar veel geld. is van inenten. Het is moeilijk voor te stellen, maar er zijn mensen die zich op medische gronden met hand en tand verzetten tegen het inenten van kinderen. Af en toe komt zo iemand in Nederland een lezing geven, en dan lopen de zalen vol met homeopaten, antroposofen en leden van de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken. Deze zomer bijvoorbeeld was Lynne McTaggart hier, van het boek Wat artsen je niet vertellen, en binnenkort verschijnt, ook bij uitgeverij Lemniscaat, Vaccineren, het einde van een mythe, geschreven door de goeroe van de anti inentingsbeweging, de Australische Viera Scheibner. Haar centrale stelling is dat inenting niet beschermt tegen ziekte, maar integendeel ziek maakt. Volgens haar zijn alle gevallen van kinkhoest die tegenwoordig voorkomen, het gevolg van inenting en niet van het feit dat vaccins soms geen totale bescherming geven (zie ook B van Benecol). Maar kinkhoest is, dankzij die vaccinatie, tegenwoordig zo zeldzaam dat bijna niemand meer weet hoe ernstig de ziekte is. Bovendien, naarmate een vaccinatieprogramma beter slaagt, zullen er minder kinderen de betreffende ziekte krijgen. Maar naarmate meer kinderen worden ingeënt, zullen meer kinderen last hebben van de bijwerkingen van vaccinatie -- tot er op een gegeven moment haast geen kinderziekten meer zijn maar alleen nog bijwerkingen. Dat is het moment waarop men gaat twijfelen aan het nut van vaccinatie, en er gehoor komt voor redeneringen als die van Scheibner. Wie niet goed op de hoogte is van de literatuur over vaccinaties, bezwijkt gemakkelijk onder al haar voetnoten en referenties, maar wie de moeite neemt ze werkelijk op te slaan, ziet al snel dat zij voortdurend half citeert, uitspraken uit het verband rukt en de lezer belangrijke informatie onthoudt. Voeg daarbij de opmerkingen van Scheibner dat er een duidelijk verband bestaat tussen inenten en bijvoorbeeld wiegendood en het shaken-baby syndroom, en het toneel staat ook nog klaar voor emotionele scènes. Het gerucht dat mazelenvaccinaties zouden kunnen leiden tot darmziekten en autisme -- het dook een jaar geleden op en was natuurlijk koren op de molen van de anti-prikkers -- werd in juni van dit jaar op grond van twee stevige studies ontzenuwd. is van jojoën. Een paar jaar geleden leek uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken naar voren te komen dat jojoën -- afvallen en weer aankomen, afvallen en weer aankomen -- eigenlijk slechter was dan gewoon constant overgewicht. Dat was voor mensen met overgewicht een prettig bericht. Laatstleden lente werden al die onderzoekingen nog eens tegen het licht gehouden, en toen bleek dat er steeds geen rekening was gehouden met de oorzaak van het jojoën. Alle jojo's waren op een hoop geveegd, zowel de mensen die lijnden en weer aankwamen werden meegeteld als de mensen die door ziekte een paar keer waren afgevallen en dat weer hadden goedgemaakt. Afvallen kan dan ook geen kwaad -- zelfs niet als het er na een jaar allemaal weer net zo hard aanzit. is van kleurstoffen, waarvoor zo veel kinderen allergisch lijken te zijn. Veel nieuws was er de laatste tijd niet over te melden, maar het idee dat kleurstoffen een belangrijke rol in de voeding en de opvoeding spelen, wordt er niet minder om. Ongeveer een op de acht Nederlanders meent zelf overgevoelig te zijn voor bepaalde voedselbestanddelen. Worden die mensen vervolgens getest op overgevoeligheid door ze die verdachte stoffen gecontroleerd toe te dienen, dan blijkt dat niet meer dan een op tien van hen (ongeveer 1,5 procent van de bevolking) daar inderdaad niet tegen kan. Intolerantie voor 'additieven' -- kleurstoffen, smaakstoffen, conserveringsmiddelen enzovoort -- komt nog eens tienmaal zo weinig voor. Additievenintolerantie is dus zeer zeldzaam. Niettemin worden veel opvoedingsproblemen hieraan geweten: talloos zijn de ouders die menen dat de onhandelbaarheid van hun kind te maken heeft met het feit dat er tartrazine, benzoëzuur of E621 in voedingswaren zit. Geheel onmogelijk is het niet, maar andere oorzaken zijn veel waarschijnlijker. Bovendien, ouders spreken eerder van 'gedragsproblemen' als hun kind druk, lawaaiig en impulsief is dan wanneer het stilletjes en teruggetrokken is. Dat is dan ook altijd het verband dat wordt gelegd: het kind is zo druk omdat het niet tegen kleurstoffen kan. De diagnose 'additievenintolerantie' kan alleen door een arts en een diëtist worden gesteld na diepgaand onderzoek van alles wat een kind eet en hoe het zich gedraagt. Dat is voor ouders en kind een zware opgaaf. Een kind krijgt per dag duizenden verschillende stoffen binnen, en het kan buitengewoon moeilijk zijn op het spoor van de verdachte te komen. En een kind opzadelen met een verbod op rode snoepjes zonder dat goed vaststaat dat zijn onhandelbaarheid met rode kleurstoffen te maken heeft, is ook niet erg aardig. Bij voedselallergieën is sprake van een te hevige reactie van het immuunsysteem; een echte allergie is, anders dan een intolerantie, met bloedonderzoek betrekkelijk eenvoudig vast te stellen. In bijvoorbeeld noten, aardbeien en melk (zie ook M van melk) zitten stoffen die tot allergische reacties kunnen leiden. is van licht uit in de kinderkamer. In mei bleek uit Amerikaans onderzoek dat kinderen die tot hun tweede jaar hadden geslapen met het licht aan, vijf keer zo vaak bijziend waren als kinderen bij wie het 's nachts donker was geweest. Een klein nachtlampje verhoogt het risico ook, maar minder erg. Zoals gewoonlijk waarschuwden de onderzoekers dat het nog te vroeg is om van oorzaak en gevolg te spreken. Waar bijvoorbeeld geen rekening mee is gehouden, is met de bijziendheid van de ouders. Misschien zijn bijziende ouders eerder geneigd het licht in de kinderkamer aan te laten, en bijziende ouders hebben vaker bijziende kinderen. Kinderen die veel lezen worden ook eerder bijziend, en misschien wordt in hun milieu het licht vaker aangelaten. Van de kinderen die tot hun tweede in het donker sliepen, was tien procent bijziend, van de kinderen die een nachtlampje hadden 34 procent, en van de kinderen bij wie het grote licht aanbleef 55 procent. is van melk. We wisten al dat moedermelk goed voor een zuigeling was (zie ook D van dioxine), maar uit een groot Beiers onderzoek bleek dat kinderen die moedermelk gekregen hadden ook minder kampten met vetzucht op hun vijfde of zesde. En aangezien vetzucht bij kinderen in verband wordt gebracht met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, zou het geven van moedermelk al de eerste preventieve maatregel op dit terrein kunnen zijn. Zij het, dat daarnaast een theorie populair wordt dat de aanleg voor hart- en vaatziekten en diabetes al in de baarmoeder wordt bepaald -- moeders die in het eerste deel van de zwangerschap ondervoed waren, brengen kinderen ter wereld die vijftig jaar later een verhoogde kans op een hartinfarct en diabetes hebben. Vorige maand bleek dat ook op te gaan voor eeneiige tweelingen -- het kind dat in de baarmoeder wat in de verdrukking zat en wat licht ter wereld kwam, krijgt later hoge bloeddruk, hart infarcten enzovoort. Preventie van vroegtijdige sterfte begint, kortom, al in de baarmoeder. Wie pas besluit daaraan iets te doen als het kind voor het eerst wordt aangelegd, is eigenlijk al veel te laat. Een van de meest perfide voedsel-scares, maar dit terzijde, betreft gewone koeienmelk. Ook bij gewone mensen dringen argumenten van veganisten nog wel eens door dat het drinken van melk door volwassen zoogdieren eigenlijk onnatuurlijk is en dat erg veel mensen niet tegen melk kunnen. Er is bijna niets tegen het drinken van melk in te brengen en bijna alles tegen het niet-drinken van melk. Ouders die bijna voetstoots aannemen dat hun kind niet tegen melk kan of dat melk ongezond is, weten niet hoeveel ze hun kind ontzeggen. is van neuken, alweer een bezigheid die mannen lijkt te beschermen tegen hart- en vaatziekten (zie ook alle andere letters). In een weinig opgemerkt artikel twee jaar geleden in de British medical journal toonden Britse onderzoekers aan dat de kans op voortijdige sterfte bij mannen met een hoge orgasmefrequentie de helft lager was dan bij mannen die minder vaak klaarkwamen. Er leek sprake van een duidelijke dosis-respons-relatie, dat wil zeggen dat het risico afnam tegelijk met de frequentie van het orgasme. Voor elke honderd orgasmes per jaar meer nam het risico met 64 procent af. Op het onderzoek kwam natuurlijk ook kritiek. Zo vroegen andere onderzoekers zich in gemoede af of het niet uitmaakte dat mannen die regelmatig neukten niet meestal getrouwd waren omdat al eerder is vastgesteld dat getrouwde mannen langer leven. Ook werden de wenkbrauwen gefronst over de omissie dat er niet was gekeken naar masturbatiefrequentie, en over het feit dat seksuele gewoonten niet statisch zijn in een mannenleven -- afijn, nog meer tegenwerpingen kan iedereen bedenken. Wat de boze briefschrijvers over het hoofd zagen, was dat het onderzoek was gepubliceerd in het altijd feestelijke kerstnummer van de British medical journal. Dit jaar was het onder meer het kwajongensonderzoek van Pek van Andel, een MRI-scan van de geslachtsdaad, dat het kerstnummer van het medische tijdschrift haalde. is van oestrogenen. In 1992 meldden Deense onderzoekers dat de kwaliteit van het mannelijk zaad de laatste twintig jaar hard achteruitging. De onderzoekers hadden nog geen definitieve verklaring, maar zij wezen wel naar kunstmatige hormonen in het milieu. Door vrouwelijke hormonen in het oppervlaktewater werden vogels lesbisch, forellen hermafrodiet en kregen alligators kleinere piemels, zo was al vastgesteld, en dat mannen er onvruchtbaar door zouden worden, lag dus voor de hand. Maar toen het Wereldnatuurfonds actie tegen oestrogenen in het milieu wilde gaan voeren en de zaadkwaliteit als centraal thema had gekozen, maakte marktonderzoek al snel duidelijk dat dit geen goed idee was -- vrouwen moesten erom giechelen, en mannen wisten zeker dat het niet hun betrof. Dus besloten Theo Colborn en haar collega's van het Wereldnatuurfonds in 1996 in hun boek Our stolen future de nadruk te leggen op de bedreiging van chemische stoffen op de intelligentie. Door blootstelling aan oestrogenen mist uw kind net dat beetje extra waardoor het niet meer een topuniversiteit haalt. Het zaad lieten ze maar zitten. Achteraf een verstandige keuze, want met het zaad lijkt het wel mee te vallen. Al snel werd er op gewezen dat het onderzoek van de Denen toch wel ernstig leek te rammelen. De onderzoekers hadden niet de concentratie zaadcellen bestudeerd, maar alleen literatuur daarover. Dat onderscheid vervaagde direct al in de meeste berichten over het verschijnsel, maar daarnaast waren er ook meer subtiele bezwaren. Inmiddels is het merendeel van de onderzoekers ervan overtuigd dat het bewijsmateriaal voor een werkelijke daling van spermaconcentratie weinig overtuigend is. Het onderzoek gaat voort. is de pil, die raakt nooit uit opspraak. De derdegeneratiepil, zo werd dit jaar duidelijk, leidt tot een verhoogd risico op trombose, vooral onder jonge vrouwen die voor het eerst aan de pil gaan. Het nieuws dat de derdegeneratiepil -- de 'allerlichtste pil' -- het risico op trombose verhoogde, sloeg in Engeland in als een bom. Dankzij de stuntelige voorlichting van de Britse overheid raakten veel vrouwen geheel in paniek, stopten direct met de pil, en dat leidde tot dertigduizend extra zwangerschappen en negen procent meer abortussen. Ook bij de farmaceutische industrie sloeg het nieuws in als een bom. Nog steeds is men daar in de ontkenningsfase, maar de conclusie lijkt toch onvermijdelijk dat de derdegeneratiepil in feite geen enkel voordeel biedt boven de tweedegeneratiepil. De fabrikanten zeggen wel dat de derdegeneratiepil ook hart- en vaatziekten kan voorkomen, maar het is uiteraard nog veel te vroeg om daarover werkelijk wat te zeggen -- de pil bestaat nog niet eens tien jaar. Wie met een pil begint, kan volgens huisartsen in ieder geval beter voor de gewone, oude, goedkope pil kiezen. is van de quetelet-index. Geruststellende woorden kwamen voor de ouder en dikker wordende mens: naarmate men ouder wordt, mag men best wat dikker zijn -- een hogere 'quetelet-index' hebben. De quetelet-index berekent men door het gewicht (in kilogram) te delen door het kwadraat van de lengte (in meters). Iemand van 1,70 m en een gewicht van 66,5 kg heeft een quetelet-index van 66,5 / (1,70 x 1,70) = 23. Dat is, volgens de huidige maatstaven, prima. Een quetelet index tussen 20 en 25 is goed, boven de 25 is 'te zwaar', en boven de 32 'zeer dik' en 40 of meer geldt als 'ziekelijk dik'. Overgewicht is vooral erg omdat het in verband is gebracht met voortijdige sterfte. Maar uit Duits onderzoek bleek dat het voor mannen en vrouwen van vijftig jaar of ouder niet uitmaakt dat ze corpulent zijn. Elke tien levensjaren kunnen er straffeloos zo'n zes, zeven kilo bij. Het is, met andere woorden, onzin als oudere mensen gaan diëten alleen omdat ze dik zijn. Dat ontzegt ze veel genoegens op hun oude dag zonder dat ze er iets voor terugkrijgen. is van rood vlees. Met rood vlees is iets raars aan de hand. Voor Engelstaligen is het gevaarlijk en kankerverwekkend, voor de rest van de wereld (althans Europa) is er niets aan de hand. Uit onderzoekingen die worden gedaan in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië blijkt telkens dat consumptie van rood vlees de kans op darmkanker verhoogt, maar uit onderzoek in het niet-Engelstalige Europa blijkt dit niet. Dus is er ruzie omdat het Wereldkankeronderzoeksfonds vindt dat mensen toch moet worden aanbevolen de consumptie van rood vlees te verminderen. Waar het verschil in zit, is nog volstrekt onduidelijk. Vroeger mocht vlees niet te hard worden gebakken, want dan ontstaan er polycyclische aromaten en die waren kankerverwekkend. Nader onderzoek maakt de laatste tijd steeds aannemelijker dat dergelijke polycyclische aromaten ook een beschermende werking kunnen hebben -- ze bevorderen kanker als ze na een andere kankerverwekkende stof het lichaam binnenkomen, maar ze beschermen als we ze voor een andere kankerverwekkende stof binnenkrijgen. Een dergelijk effect is ook gevonden bij dioxinen (zie ook D van dioxine) en bij andere, aan dioxinen verwante stoffen, bijvoorbeeld bij indoolcarbinol in kool en spruitjes. is van spinazie. In het verhaal dat er in spinazie veel ijzer zit en dat de groente daarom zo gezond is, trappen alleen nog kinderen. In spinazie zit helemaal niet bijzonder veel ijzer. In 100 gram bereide spinazie zit ongeveer 3 mg ijzer, dat is evenveel als in postelein en raapsteeltjes. Sla en snijbiet bevatten 4 mg ijzer per ons, en het ijzergehalte van rundvlees en varkensvlees is gelijk aan dat van spinazie. Over appelstroop hoor je tegenwoordig veel minder, maar die was vroeger ook van nature zo rijk aan ijzer. Toen de appelstroop vanaf de jaren vijftig niet meer in ijzeren potten werd gekookt, nam het ijzergehalte prompt sterk af. Als appelstroopfabrikanten nu nog reclame maken met de hoeveelheid ijzer in hun product, dan hebben ze die er zelf in gestopt. Het toevoegen van ijzer -- en allerlei vitamines -- aan voedingsmiddelen heeft de laatste jaren een hoge vlucht genomen. Onder druk van de fabrikanten heeft de Nederlandse overheid haar aarzelingen op dit terrein goeddeels laten varen (zie maar B van Benecol). De prijs voor de meest zinloze toevoeging gaat naar Kellogg, die zijn befaamde Corn Flakes heeft verrijkt met ijzer. Aangezien men Corn Flakes met melk nuttigt en melk de opname van ijzer door het lichaam belemmert, is moeilijk in te zien welk gezondheidsbevorderend doel hier gediend wordt. is van tomaten, waarvan dit jaar gemeld werd dat ze kanker kunnen helpen voorkomen omdat ze veel licopeen bevatten. Hoewel geleerden acuut beginnen te gapen zodra ze horen dat een stof kankerverwekkend, of juist niet, blijkt te zijn, is het voor sommige kranten nog steeds voorpaginanieuws. Zo ook met de tomaten, in februari van dit jaar. Het nieuws op zich was niet eens zo nieuw -- het was een uitgebreid literatuuronderzoek waarin wrd bevestigd wat al langer werd vermoed. In tomaten zit veel lycopeen (daardoor zijn ze rood), en dit lijkt de werkzame stof te zijn die tegen veel vormen van kanker beschermt. Het aardige van het geheel -- maar ook al langer bekend -- was dat ketchup en tomatensauzen veel meer lycopeen leveren dan verse tomaten. Vandaar dat ketchupfabrikant Heinz, samen met de Amerikaanse kankerbestrijding, een grote campagne in de dagbladen voerde om te melden dat lycopeen beschermt tegen prostaat- en baarmoederhalskanker. Dat vond de onderzoeker die het verband vaststelde, toch wat te ver gaan. Om voordeel van het lycopeen te hebben, moet elke dag een portie tomaat -- soep, ketchup, saus, puree -- gegeten worden. En om het lycopeen op te nemen, moet ook vet bij de maaltijd worden gebruikt. En dat het werkelijk om lycopeen gaat als belangrijkste werkzame stof, staat ook nog niet vast. Zoals de onderzoekers zelf al waarschuwden: er zitten duizenden verschillende stoffen in tomaten, maar omdat antioxidanten zich in de belangstelling mogen verheugen, werd vooral naar lycopeen gekeken. Wat al die andere stoffen in de tomaten doen, is nog volstrekt onbekend. is van ultraviolette straling, waar je huidkanker van krijgt en waarom je dus niet in de zon mag. Weinig berichten van de wetenschapsredactie zijn dit jaar met zoveel gejuich ontvangen als het bericht dat zonnen helemaal niet zo gevaarlijk is -- althans, dat de voor- en nadelen wat beter tegen elkaar moeten worden afgewogen dan de kankerbeschermers doen. De campagnes voor 'verantwoord zonnen' zoals ook in Nederland gevoerd, wekken inderdaad nogal de indruk dat zonnen een levensgevaarlijke bezigheid is. Het valt echter eenvoudig uit te rekenen dat het aantal gevallen van huidkanker zelfs als iedereen uit de zon blijft, amper afneemt -- laat staan de sterfte. Het verband tussen zon en melanoom blijft nog steeds onduidelijk, al lijkt wel vast te staan dat veelvuldige zonnebrand op jonge leeftijd de kansen op melanoom bevordert. De voordelen van zonnebaden zijn wat in het nauw gekomen. Allereerst vinden mensen het prettig -- alle waarschuwingen ten spijt bleven mensen ook gewoon in de zon liggen. Blootstelling aan zonlicht lijkt winterdepressies te voorkomen. Verder wordt het hogere aantal hartaanvallen 's winters wel toegeschreven aan verminderde blootstelling aan ultraviolet licht. Door zon wordt vitamine D aangemaakt, waardoor botten sterker worden. Misschien is er ook een verband met multipele sclerose. Oudere mensen die binnenblijven uit angst voor de zon, missen bovendien de beweging die goed voor ze is. is van vezels. Volwassen kerels die witte boterhammetjes eten, dat zie je niet veel meer. Bruin brood is veel gezonder en natuurlijker. Bruin brood zorgt voor vezels, en vezels zetten je darmen aan het werk. Ze zijn goed voor de stoelgang en ze voorkomen dikkedarmkanker -- dacht men. Maar begin dit jaar werden de resultaten gepubliceerd van een grote studie over de rol van voedingsvezel. In het onderzoek, waaraan 121.700 Amerikaanse verpleegsters al meer dan twintig jaar meewerken, werd geen enkel verband gevonden tussen het risico op darmkanker en het eten van fruit, groente en graanproducten met veel voedingsvezel. Onder de verpleegsters die zes jaar lang veel voedingsvezel binnenkregen, kwam niet minder dikkedarmkanker voor dan onder de verpleegsters die het op witbrood hielden. Integendeel, vrouwen die veel vezels binnenkregen, hadden een iets verhoogd risico. De leider van het onderzoek, Charles Fuchs, wees er wel op dat het onderzoek alleen over vrouwen ging en dat voedingsvezel in andere opzichten wel degelijk gezond kan zijn, maar hij sloot zijn wetenschappelijke artikel af met een heldere conclusie: 'Onze gegevens ondersteunen niet het bestaan van een belangrijk beschermend effect van dieetvezel tegen dikkedarmkanker.' is van wijn. Sommige voedingsadviezen worden voor zoete koek geslikt, andere wil niemand opvolgen. Dat een paar glazen rode wijn per dag gezond zijn, werd door het publiek veel sneller opgepikt dan het idee dat fruit en groente gezond zijn. Heel vreemd. Dat wijn gezond is, leiden onderzoekers af uit wat zij noemen de 'Franse paradox' -- toevallig ook vorige week al in deze krant besproken. De sterfte aan hartziekten in Frankrijk is de laagste van de westerse wereld, ondanks het feit dat Fransen net zo veel roken en net zo vet eten. Vandaar dat is geopperd dat het Franse dieet met veel rode wijn, olijfolie, knoflook en ui een beschermende werking op het hart zou hebben. In rode wijn zitten flavonoïden en resveratrol, en vooral die zouden dan verantwoordelijk voor het effect zijn. Maar als het Frankrijk niet was, was het wel een ander land -- één land moet ten slotte onderaan eindigen, net als in het songfestival. Bovendien is het nogal merkwaardig om, zelfs als de hartsterfte in Toulouse niet toevallig zo laag is, meteen rode wijn naar voren te schuiven. Dat kan alleen maar door iemand uit Bordeaux zijn bedacht -- en dat is ook zo. is van xylitol. Niet veel reclame over voedingsmiddelen klopt, maar xylitolkauwgum beschermt inderdaad, zoals de reclame beweert, tegen cariës. Sterker nog: wie na de zoetigheid direct zo'n suikervrij kauwgummetje neemt, kan zelfs reeds bestaande gaatjes herstellen. Uit een al wat ouder Fins-Amerikaans onderzoek bleek dat wie normaal gesproken na twee jaar drie nieuwe gaatjes zou krijgen, er door het vijfmaal daags kauwen van xylitolkauwgum slechts één krijgt -- dankzij het xylitol is een al bestaand gaatje hersteld. Er zijn echter weinig mensen meer die in twee jaar nog drie gaatjes krijgen: cariës als volksziekte is de laatste tien, twintig jaar sterk teruggedrongen. Hoe dat precies komt, weet niemand, maar misschien kan het geen kwaad in elke schoolpauze aan alle kinderen een kauwgumpje uit te delen. Mits ze er direct wordt bijverteld dat ze kauwgom zonder nadelige medische gevolgen gewoon kunnen doorslikken, want anders kost het de belastingbetaler evenveel aan schoonmaakkosten van de straat als er wordt bespaard aan cariësbehandelingen. Hoe dan ook, in de Derde Wereld, waar cariës een veel groter probleem is en waar tandheelkundige hulp schaars is, zou het uitdelen van xylitolkauwgom voor vele kinderen het behoud van hun gebit kunnen betekenen. is van yoghurt, de yoghurt die 'bijdraagt tot een verantwoord cholesterolgehalte' van Mona. Veel horen we er niet meer over, en dat komt vast door een onderzoek eerder dit jaar van de Landbouwuniversiteit van Wageningen. Daaruit werd pijnlijk duidelijk dat 'cholesterolverlagende yoghurt' dat niet is. Bij 78 proefpersonen die trouw een halve liter van de yoghurt aten (het dubbele van de door Mona aangehangen hoeveelheid) daalde het cholesterolgehalte van het bloed niet noemenswaard. De proefpersonen hadden een normaal tot licht verhoogd cholesterol, dus het was toch al de vraag of ze veel waren opgeschoten zelfs als ze een flinke daling hadden weten te bewerkstelligen (zie ook B van Benecol). Over links- en rechtsdraaiende yoghurt hebben we het niet meer. Dat gelooft toch niemand nog, dat de een gezonder zou zijn dan de andere? is van zout. Hoewel alle westerse overheden al tientallen jaren propageren dat zout een ernstig gezondheids risico vormt, is het wetenschappelijk bewijsmateriaal voor die stelling nog steeds buitengewoon dun. Onderzoek genoeg, en ruzie genoeg, maar de stelling dat een hoge zoutconsumptie leidt tot een hoge bloeddruk, en dat verlaging van de zoutconsumptie leidt tot minder hartsterfte, blijft onbewezen. De stellingen werden al in de jaren vijftig ingenomen, toen er op grond van het weinige onderzoek dat was gedaan inderdaad een verband leek tussen zout en voortijdige sterfte. Inmiddels is er veel meer onderzoek gedaan, is het verband vrijwel verdwenen, maar zijn de stellingen niet verlaten. Zelfs als een vermindering van het zoutgebruik tot een verlaging van de bloeddruk zou leiden, zou dit een on evenredige inspanning vergen, zo concludeerde een groot Deens overzichtsartikel vorig jaar. Een meetbare daling, van bijvoorbeeld een millimeter kwik, zou bij gezonde mensen slechts kunnen worden bereikt met een 'extreme' vermindering van de zoutinname. Voor mensen met een normale bloeddruk heeft zoutbeperking geen zin, voor mensen met een hoge bloeddruk gaat het makkelijker met een pil van een paar cent per dag. Weinig zout heeft weinig zin. |