Van Maanen Hans van Maanen
klikklikklikklik

Chemie en miskleun -- een vaste verbinding?

Lezing voor de vereniging van chemiestudenten van de Vrije Universiteit
9 april 1993


Alle geruchtmakende wetenschappelijke miskleunen van de laatste tien jaren van de twintigste eeuw zijn door chemici gepleegd.

Het begon zelfs al eerder, op 23 maart 1989. Toen riepen Stanley Pons en Martin Fleischmann, twee elektrochemici, de pers bij zich, om te melden dat ze erin waren geslaagd op eenvoudige wijze kernfusie te bewerkstelligen. Zij hadden in een bak zwaar water twee elektroden gezet, en toen zij daartussen een elektrische stroom lieten lopen, werden de deuteriumdeeltjes zo dicht opeen gepakt dat ze spontaan gingen fuseren. ‘De warmteontwikkeling in het palladium is zo groot dat die alleen door kernfusie is te verklaren’, zo zei Fleischmann op de persconferentie in Salt Lake City. Het energieprobleem van de wereld was opgelost.

Een jaar later, op 12 april 1990, werd diezelfde wereld verblijd met het nieuws dat ook het aids-probleem was opgelost. De Eindhovense hoogleraar theoretische scheikunde Henk Buck had een stof gemaakt die vermenigvuldiging van het aids-virus blokkeerde. Samen met de viroloog Jaap Goudsmit kondigde hij een publicatie in Science aan, en in het NOS-journaal werd een uitgebreid beeld geschetst van zowel Buck zelf als van zijn vinding. De Nobelprijs kon, bij wijze van spreken, alvast worden klaargelegd.

Er is al eens op gewezen dat de lente een gevaarlijk jaargetijde is voor wetenschappelijke doorbraken. In maart 1994 meldde de Duitse organisch chemicus Guido Zadel in het tijdschrift Angewandte Chemie dat hij met behulp van niet meer dan een sterke magneet een racemisch mengsel kon splitsen. De financier van het onderzoek, de firma Bruker, had al octrooi op de methode aangevraagd. Minder dan bij de voorgaande gevallen betrok Zadel de pers bij zijn doorbraak, maar onder chemici veroorzaakte zijn vinding veel beroering. Ook hier sprak men al van Nobelprijzen.

Het laatste geval betreft Omo Power, een nieuw wasmiddel op basis van mangaantechnologie. Ook deze miskleun is via de pers gespeeld, en wel -- aanvankelijk -- op een betrekkelijk geniale manier. Meestal worden journalisten die een verhaal willen schrijven over nieuwe ontwikkelingen in de wasmiddelentechnologie, door Unilever weggestuurd wegens ‘bedrijfsgeheimen’. Maar op 30 maart van 1995 verscheen opeens een groot artikel in NRC-Handelsblad over zo’n nieuwe ontwikkeling in de wasmiddelentechnologie.

Ik weet niet of het hier werkelijk een doordachte actie van Unilever betrof, maar als dat zo is, is hier natuurlijk sprake van de publicitaire coup van de eeuw: nodig een gerenommeerde journalist van een gerenommeerd dagblad uit voor een gesprek, en op een onverdachte manier komt de doorbraak in het nieuws. Niet als reclame, maar als wetenschap -- en zonder verdere kosten.
Hoe het Omo Power en de PR-afdeling van Unilever verder vergaan is, zal iedereen nog wel weten. Wel roep ik in herinnering dat de eer om Unilevers claims te weerleggen door concurrent Procter & Gamble eveneens aan de pers is gegund, en niet aan wetenschappelijke bladen of reclamebureaus.

In ieder geval hebben chemici over aandacht in de media niet te klagen.

Toegegeven, het is niet altijd positieve aandacht, maar doorbraken op chemisch gebied krijgen kennelijk de ruimte die ze verdienen. Dat de doorbraken niet altijd zijn wat ze lijken, is een ander verhaal, en dat het aan de pers wordt overgelaten om ze te ontmaskeren, een nog ander verhaal.

De voorbeelden zijn natuurlijk niet geheel willekeurig gekozen -- al was het maar vanwege de begindatum. Als we niet in 1989 waren begonnen met tellen maar een jaar eerder, dan zou ik ook het merkwaardige geval moeten noemen van de Fransman Jacques Benveniste, die beweerde dat granulocyten zelfs in homeopathische verdunningen nog werkzaam blijven. Benveniste is geen chemicus, maar immunoloog, en dat doet de stelling natuurlijk geen goed. Ongeveer zoals de Britse scheepvaartdienst na de ramp met de Estonia een persbericht verspreidde dat er ondanks deze ramp geen veiliger manier van transport was, want tussen 1988 en 1994 zijn er veel minder mensen omgekomen bij het varen dan bijvoorbeeld bij vliegen of autorijden. Waren ze in 1987 begonnen met tellen, dan hadden ze de ramp met de Herald of Free Enterprise erbij moeten rekenen.

Terug naar boven

Er zou dus op zijn minst sprake kunnen zijn van enige selectie-bias. Toch vraag ik me af of het helemaal toeval is, dat hier de chemie zo vaak in het geding is. Maar een goede verklaring heb ik er ook niet voor.

Ik voel uiteraard weinig voor de tegenwerping dat het allemaal de schuld van de pers is, die de negatieve kanten van de wetenschap, en dan vooral de chemie, altijd opzettelijk benadrukt.

Dat blijkt, ten eerste, niet uit onderzoek, en ten tweede gingen Fleischmann en Pons en Buck en Goudsmit welbewust zelf naar de media. De Nederlanders wachtten in ieder geval nog publicatie in Science af, maar Fleischmann en Pons deden zelfs dat niet. Ze zeiden op de persconferentie dat hun artikel was aanvaard door Nature, maar dat bleek later gejokt.

Guido Zadel is minder bekend geworden, en dat heeft ongetwijfeld ermee te maken dat hij niet de pers opzocht, maar alleen een vakblad. Het geval van Omo Power is wat onduidelijker, omdat dit geen academisch geval is, en omdat nadere informatie over wat zich daar precies heeft afgespeeld, inmiddels weer onder het bedrijfsgeheim valt -- al zou het een ideaal proefschriftonderwerp voor een wetenschapshistorisch geïnteresseerde scheikundige zijn.

Zowel Fleischmann en Pons als Buck en Goudsmit zijn publiekelijk lelijk terechtkomen -- Zadel is alleen maar op staande voet ontslagen. Fleischmann en Pons werden vooral door collega-wetenschappers ontmaskerd, Buck en Goudsmit vooral door toedoen van de pers: eerst Buck door Het Parool, wat later, in mindere mate, Goudsmit door het Handelsblad. Ook de aard van de deconfiture is -- waarschijnlijk daardoor -- verschillend, maar het voert misschien wat ver om daar nu op in te gaan.
Chemici die de publiciteit zoeken, wil ik maar zeggen, komen te pas.

Ten slotte wil ik wil nog even wijzen op een interessante overeenkomst in de miskleunen. Fleischmann en Pons waren elektrochemici die iets vreemds waarnamen en concludeerden dat hier sprake was kernfusie -- het terrein van natuurkundigen. Buck is theoretisch chemicus die zich waagde aan verstrekkende conclusies op het gebied van de organische chemie. Zadel was eigenlijk bezig met NMR, maar dacht iets over stereochemie te weten.

Zij waagden zich allemaal op een terrein waar ze eigenlijk te weinig van af wisten maar pleegden geen overleg met echte deskundigen. De gevolgen waren fataal.

Iets dergelijks doet zich ook voor als chemici het over het imago van de chemie gaan hebben. Dat is geen chemische kwestie, maar een sociologische, dus dat kan wederom alleen tot ongelukken leiden. Neem Akzo-voorzitter Loudon. De verklaring van het slechte imago, zo zei hij ooit eens op een congres, ligt voor de hand. De Koude oorlog is afgelopen, de externe vijand is verdwenen dus nu zoekt men een nieuwe zondebok. En dat is de vooruitgang, en dan vooral de industrie, en dan vooral de chemische industrie, aldus Loudon.

Zijn collega van Shell, directievoorzitter De Ruiter, kwam op hetzelfde congres ook al tot verstrekkende sociologische analyses. Ik citeer: ‘Het volk houdt niet van de bakker, maar lust wel zijn brood’. Het publiek begrijpt gewoon niet hoe belangrijk de chemie in het dagelijks leven is, en hoe onontbeerlijk de chemie ook is voor het oplossen van milieuproblematiek.

De rest van de borrelpraat kunnen de meeste chemici ongetwijfeld zelf aanvullen. Technologie, en dus chemie, boezemt bij het publiek angst en afkeer in, maar ook een behoefte aan controle. Die tweeslachtigheid, aldus weer Loudon, verklaart de haat-liefdeverhouding van het publiek met de chemie.

Het publiek weet veel te weinig van chemie en daardoor overdrijft het de gevaren en mogelijkheden. Woorden als ‘xyleen’ en ‘tolueen’ hoeven maar te vallen, of het is mis. De chemie wordt altijd overal voor verantwoordelijk gesteld.

Laten we een gedachtenexperiment doen, en in plaats van ‘publiek’ eens ‘chemici’ nemen en in plaats van ‘chemie’ eens ‘pers’. Dan komt er: “de pers boezemt bij chemici angst en afkeer in, maar ook een behoefte aan controle. Die tweeslachtigheid verklaart de haat-liefdeverhouding van chemici met de pers. Chemici weten veel te weinig van de pers en daardoor overdrijven ze de gevaren en mogelijkheden. Woorden als ‘krant’ en ‘televisie’ hoeven maar te vallen, of het is mis. De pers wordt altijd overal voor verantwoordelijk gesteld.'

Ook met deze verwisseling klinkt het allemaal heel samenhangend. Dat is alvast geen goed teken voor logici, maar de beschuldiging dat het publiek chemofoob is, heeft kennelijk zijn equivalent in de beschuldiging dat de chemie mediafoob is. Het is nog steeds borrelpraat natuurlijk, maar het maakt wel een aantal zaken wat duidelijker.

In beide gevallen wordt, zoals het hoort, alles prettig over een kam geschoren. ‘De’ chemie, ‘het’ publiek, ‘de’ pers. Dat moet natuurlijk, omdat het anders allemaal direct een stuk genuanceerder wordt. Er bestaat niet zoiets als ‘de’ chemie, net zo min als ‘het’ publiek bestaat of ‘de’ pers. Sommige onderdelen van de chemie zijn beter dan andere, zoals ook sommige kranten beter zijn dan andere.

Terug naar boven