Veel ouder kan de mens niet worden
Het Parool, 24 februari 2001
We kunnen vitamine C slikken tot we geel zien, joggen tot we een ons wegen en broccoli eten tot het ons de neus uitkomt -- de kans dat de levensverwachting in Nederland binnenkort boven de honderd komt is nihil. Zelfs als de huidige trends in de daling van de sterfte zich voortzetten, zal onze levensverwachting niet voor het begin van de tweeëntwintigste eeuw de honderd naderen, zo rekent de Amerikaanse demograaf Jay Olshansky deze week voor in het wetenschappelijke tijdschrift Science. Hoe ouder we worden, hoe moeilijker het wordt nog ouder te worden.
De levensverwachting van de westerse mens is de afgelopen anderhalve eeuw wonderbaarlijk gestegen. In het midden van de negentiende eeuw was de levensverwachting van Nederlanders minder dan veertig jaar, in 1999 mocht een pasgeboren jongetje verwachten 75 te worden, een meisje ouder dan 80 jaar. In het begin ging de verhoging van de levensverwachting heel snel, vooral doordat kinderziektes werden overwonnen. Tegenwoordig is alleen de tijd rond de geboorte nog riskant, maar wie zijn eerste verjaardag heeft gehaald, mag er met een zekerheid van 95 procent op rekenen ook wel de vijftig te halen.
Maar dat betekent andersom dat er tussen het eerste en vijftigste levensjaar amper nog winst in levensverwachting te boeken is. De sterfte rond de geboorte kan al haast niet meer worden teruggedrongen, dus het moet van de middelbare leeftijd komen. En dat is erg moeilijk, aldus Olshansky, werkzaam aan de universiteit van Illinois in Chicago.
Om een levensverwachting van 85 jaar te halen, bijvoorbeeld, zou in Nederland de sterfte op alle leeftijden met ruim een kwart moeten dalen -- dus de kankersterfte, de sterfte aan hart- en vaatziekten, de sterfte aan ongelukken: alles moet met meer dan vijfentwintig procent omlaag. In Japan mogen vrouwen nu reeds verwachten 83 te worden; als zij er nog twee jaar bij willen hebben moet de sterfte op alle leeftijden met twintig procent omlaag. Een levensverwachting van honderd jaar is ook daar nog erg ver weg: Olshansky berekent dat hiervoor een daling van de sterfte op alle leeftijden met maar liefst 85 procent noodzakelijk is.
''Behalve als het verouderingsproces zelf kan worden beheerst,'' aldus Olshansky, ''zal de toekomstige winst in levensverwachting eerder in dagen of maanden moeten worden gemeten dan in jaren. In een omgeving vol optimisme over moderne geneeskunde en lange levensduur, in het ontnuchterend te bedenken dat voor sommige bevolkingsgroepen de levensverwachting -- ten gevolge van infectieziekten, sociale onrust en natuurrampen -- heel goed zou kunnen dalen in plaats van stijgen.''
Terug naar boven
De enige manier om de levensverwachting nog veel te laten stijgen, zegt Olshansky, is door mensen van zeventig nog twintig jaar in leven te houden. Sommige onderzoekers zijn daar optimistisch over, maar Olshansky ziet het niet zitten. Vandaar dat hij onlangs voor Scientific American een weddenschap heeft afgesloten met zijn collega Steven Austad: begin dit jaar hebben zij beiden honderdvijftig dollar voor honderdvijftig jaar op de spaarbank gezet: als iemand van hun nakomelingen in 2050 honderdvijftig jaar of ouder is, mag die het geld (met samengestelde interest) hebben.
De twee geleerden hebben al langer een dispuut: in zijn boek Why we age uit 1997 opperde Austad dat wij op de drempel stonden van een wetenschappelijke doorbraak.
Want er zijn twee stromingen in het verouderingsonderzoek. Austad, en met hem veel andere biologen, denkt dat de moderne wetenschap op het spoor is van speciale verouderingsgenen, van hormoontherapieën om het langer vitaal te blijven, en van anti-oxidanten om kanker en andere ouderdomsziekten kunnen voorkomen. Het recente succes in het verlengen van de levensduur van muizen, wormen en fruitvliegjes moet hun gelijk verder bevestigen. Austad is overigens nog een van de voorzichtigste in dezen, getuige andere boektitels als Beyond the 120 year diet en The clock of ages: winding back the clock.
Olshansky, die toevallig juist deze maand ook een boek publiceert -- The quest for immortality -- en ook voor het overige de publiciteit niet schuwt, is van de andere school. Hij kan zich niet voorstellen dat er ooit iemand ouder dan honderddertig wordt -- het huidige record staat op 122. Om mensen geschikt te maken voor nog hogere leeftijden, meent hij, moet er zoveel bio-ingenieurskunst aan te pas komen dat de nadelen zwaarder gaan tellen dan de voordelen. Zo leidt het verwijden van de slokdarm, om verslikken en verstikken te voorkomen, tot problemen bij het ademen en spreken. Het versterken van de nek, het flexibeleren maken van de knieën en het vergroten van de oren tegen doofheid leiden tot enig nadeel in de strijd tussen de seksen.
OVERIGENS IS dit nog steeds een iets andere kwestie dan het laten stijgen van de levensverwachting. Een enkele bejaarde van honderdvijftig schroeft de levensverwachting van de bevolking natuurlijk nog niet op -- dus zelfs als Austad gelijk krijgt en er in 2050 een nakomeling van hem of van Olshansky is die de honderdvijftig haalt, zegt dat nog niets over de stijgende levensverwachting.
Wat wel zal gebeuren, en dat beïnvloedt de weddenschap nog enigszins, is dat er steeds meer oude mensen komen. Zelfs als de levensverwachting niet verandert, zal er toch eerder een record gebroken worden -- eenvoudig omdat meer mensen aan de competitie meedoen. Het halen van een zeer hoge ouderdom is in zekere zin ook een toevalsproces: de hoogbejaarde is tussen alle ongelukken die haar bedreigen heengeglipt. Hoe meer mensen van 95 er zijn, hoe meer mensen deelnemen aan de race naar de 100, de 105 en de 110. Het record zal dus zeker nog wel een paar keer worden gebroken de komende tijd.
Maar, zal Olshanky hebben gedacht, als de hoogste levensverwachting nu 83 is en er wordt iemand 122, dan moet de levensverwachting wel heel erg omhoog wil iemand uitschieten tot de 150. Dat geld, zegt hij, is binnen.
Terug naar boven
|