Van Maanen Hans van Maanen
klikklikklikklik

De Eindredacteur

Geschreven voor het boek 'De keuken van Argus', ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Cursus Wetenschapcorrespondentie, november 1995


'Tien?' riep De Eindredacteur uit, de handen ten hemel heffend. 'Dat is toch veel te veel man, daar moet zeker de helft uit. Vijf of zes, daar heb ik op de drie nog wel ruimte voor. Of is het een klapper? Is het wat voor de één?'

'Ik vind het zelf wel mooi ja,' zei de jonge stagiair voorzichtig. 'Ik heb het allemaal net gehoord, volgens mij ben ik de enige. Het is echt een dijk van een primeur hoor! Ik hoopte eigenlijk dat het vandaag nog mee kon. Morgen heeft het Journaal het.'

'Ja, dat argument kennen we. Nou, laat maar eens zien,' zei De Eindredacteur. 'Zit het al in mijn opslaggebied, kan ik het al bekijken?'

De Eindredacteur begon te lezen.

Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

'En wat vinden die andere goden daarvan? Heb je die al gebeld?' ging De Eindredacteur direct in de aanval. 'Kijk jongen, dat is nou journalistiek. Meteen de andere partijen bellen om te vragen hoe die er tegenaan kijken. Misschien zijn ze het ermee eens, dan kun je dat melden, maar misschien ook niet, en dan heb je mooi nieuws. Herrie is altijd leuk. Bovendien willen de lezers dat gewoon nu weten. Anders moeten ze weer wachten op de follow-up morgen. Is er nog tijd om een rondje te bellen?'

Mozes stond al op, maar De Eindredacteur hield hem tegen.

'Wacht even, dan kijk ik eerst even naar de rest van het verhaal. Als ik er te veel aan moet doen, kan het vandaag toch niet mee.'

Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.

'Het is wat ouderwets geformuleerd, maar dat is nu eenmaal je stijl, geloof ik,' zei De Eindredacteur, 'en ik houd er wel van. Al vind ik de zin wel wat lang voor een aanhef. Zeker de eerste zinnen moeten lezen als een trein. Die moeten in één keer duidelijk zijn, zodat iedereen ze meteen begrijpt. De eerste zin moet leiden tot de tweede, de tweede tot de derde, en voor de lezer het weet, heeft hij het stuk uit. Ik zou die hemel en aarde weglaten, en zeker het water onder de aarde. Die doen er niet zo toe. O, de derde zin hoort er nog bij.'

Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Heere uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.

'Maar wat staat hier nu precies?' vroeg De Eindredacteur al wat knorriger. 'Hier begrijp ik niets van.'

'Tja, dat weet ik ook niet precies, zo stond het in het origineel,' zei Mozes bedremmeld. 'Kijk maar.' En hij legde de twee zware stenen tafelen die hij al die tijd had vastgehouden, op het bureau van De Eindredacteur.

Die keurde ze geen blik waardig. 'Volgens mij heb je gewoon opgeschreven wat je gezegd is, zonder dat je er goed over nagedacht hebt. Dat is een doodzonde in de journalistiek, jongen. Elke zin die je opschrijft, moet je echt helemaal zelf begrepen hebben. Je moet de hele materie eigenlijk volledig verteerd hebben, en dan voorgekauwd en hapklaar neerzetten voor de lezers. Je valt meteen door de mand als je alleen maar napraat wat de autoriteiten zeggen. Dat merk ik meteen: dan komen er termen in als 'polygenetische oorzaak' en 'dieet-geïnduceerde zwaarlijvigheid' en 'apodictisch'. Dat zijn geen woorden die gewone mensen gebruiken. Zo leg je het toch niet aan je moeder of je vrienden uit? Mensen hebben over het algemeen wel wat beters te doen als ze de krant lezen -- ze hebben haast, de kinderen jengelen, de hond wil naar buiten -- dus ze zijn gauw afgeleid. Dat geeft niet, maar je moet er wel rekening mee houden. Ik zeg altijd: mensen lezen de krant negatief. Ze willen hem wel bekijken, maar zo min mogelijk lezen. Zodra er een reden is om een verhaal niet te lezen, of niet uit te lezen, zullen ze die aangrijpen. De krant is dik, er staan honderden stukken in, en er is meer te doen. Alleen daarom al moet je ervoor zorgen de aandacht van de lezers vast te houden. Geef je ze een reden om af te haken, dan zal de helft die aangrijpen. Na vier breukpunten in het verhaal heb je nog maar zes procent van de beginners over. Dat is ook eigenlijk de belangrijkste reden dat je foutloos Nederlands moet schrijven. Een taalfout leidt veel mensen af, en hun aandacht is even weg. Een onhandige zinsconstructie, een afbreekfout, drie moeilijke woorden achter elkaar, en de aandacht is helemaal weg. Dan moet je van goeden huize komen als je wilt dat de lezer toch doorleest. De boog moet altijd gespannen zijn.

Afijn, waar waren we. O ja, ik mis iets bij dat derde en vierde aan het eind van de alinea. Moet daar niet een 'geslacht' of een 'lid' tussen?'

De rest van de redactie keek even op, maar ging vlug weer verder met tikken. Als De Eindredacteur een stagiar schoor, kon je beter niet te hard lachen.

Gij zult den Naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.

"Ik zou 'wie' doen, hier,' doceerde De Eindredacteur opeens weer wat vriendelijker, 'dat 'die' is wel erg zeventiende-eeuws. Je gebruikt 'wie' of 'wat' als het betrekkelijk voornaamwoord terugslaat op de hele voorafgaande zin. Vergelijk: 'Hij heeft een boek voor me gekocht, wat ik erg leuk vind' en 'Hij heeft een boek voor me gekocht, dat ik erg leuk vind.' Snap je?'

Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de Heere den sabbatdag, en heiligde denzelven.

De Eindredacteur had de vinger al bij de wistoets.

'Maar het is nagelezen, en ik heb beloofd dat het zo zou meegaan!' riep Moos vertwijfeld uit.

'Dat is dan heel dom van je,' zei De Eindredacteur. 'Ik had het toch nog niet gelezen? Niemand kan zonder een Eindredacteur. Alleen Wim Kayzer niet, die heeft er twee nodig. Hahaha!'

De rest van de redactie keek niet op.

'Hm. Het gaat erom of jij het goed vindt voor de lezers, niet of de autoriteiten het goed vinden. Waar is je journalistiek gevoel, kerel? Het is toch jouw verhaal, niet het hunne? De journalist bepaalt wat er in de krant komt, niemand anders. Je mag het wel laten doorlezen op feitelijke fouten, maar de manier waarop het wordt opgeschreven, is van jou. Die zoon en dochter en dienstknecht kunnen er makkelijk uit, dat kan allemaal veel bondiger. En dat vee en die vreemdeling eigenlijk ook. Dat is echt onzin hoor, die zucht naar volledigheid.'

'Maar zo moest het juist,' wierp Moos tegen. 'Anders was het een ontoelaatbare oversimplificatie, zeiden ze.'

'Ach joh, dat zeggen ze alleen maar om niet door hun collega's te worden afgezeken. Ze denken altijd dat collega's over de schouder meelezen om ze te betrappen op een foutje of een gebrek aan nuancering. Maar jij schrijft niet voor die collega's, jij schrijft voor de abonnees. Je populariseert tot de rand van het toelaatbare -- niet verder, maar ook niet minder ver. Als jij vindt dat iets er niet toe doet, dan moet je het niet uitleggen, dat leidt alleen maar af. Houd het kort en kap dood hout. Bijvoorbeeld die zes dagen, dat interesseert de mensen toch geen lor. Die weten dat nu wel, en bovendien gelooft geen hond het nog. Bovendien, hoe korter een verhaal, hoe meer kans er is dat mensen het lezen. Bij sommige kranten geloven ze dat nog steeds niet, maar het is echt zo. Nu ja, bij die andere kranten moeten vooral de voorkanten van de personeeladvertenties worden bedrukt, dus daar spelen ook andere overwegingen een rol.'

Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere uw God geeft.

'Ik ben natuurlijk niet zo'n kommaneuker als die Kempers van Geestelijk Leven, maar dat ding hoort hier eigenlijk niet -- 'het land dat'. Ik hoop tenminste dat er sprake is van een beperkende bijvoeglijke bijzin.'

Gij zult niet doodslaan.

'Ah kijk, dit is nu een goede beginzin. Waarom ben je hier niet mee begonnen? Ik geef je op een briefje dat dit het gebod is dat iedereen zal onthouden, en niet het eerste of tweede zoals jij bent begonnen. Over tweeduizend jaar zullen de mensen denken dat dit het eerste gebod is, in plaats van dat beeld en dat aangezicht. Als je hiermee begint, heb je meteen de aandacht te pakken.

Ik heb het zo vaak gezegd, speel eerst je troef uit -- dan is die slag tenminste binnen. Ook als de mensen helemaal niet verder lezen, hebben ze dat in ieder geval gezien. Dit is toch eigenlijk het belangrijkste van wat hij had te zeggen, dan moet je daar toch mee beginnen?'

'Het was een 'zij',' zei Mozes zuinig.

'Ach dat moderne gedoe,' bromde De Eindredacteur, en hij las verder. Buiten werd het al donker.

Gij zult niet echtbreken.

Gij zult niet stelen.

'Juist, juist! Dit halen we naar voren. Altijd beginnen met het meest verstrekkende voorstel, het grootste nieuws, de beste quote. Het is echt gewoon klaverjassen, jongen: eerst de troeven, dan de azen, dan de tienen.'

'Maar misschien was het wel zo bedoeld,' sputterde Mozes eindelijk tegen. 'Ik wou eerst de gemotiveerde, wat positievere geboden doen, en dan pas de apodictische. Anders stoot je de mensen zo af, dacht ik.'

'Niet zeuren,' zei De Eindredacteur. 'Apodictisch! Wat zeg ik nou net! Ik zit hier toch niet voor niets! Er is slechts één Eindredacteur, en dat ben Ik.'

Steeds zwarter werden de wolken die zich hadden samengepakt boven de polder waar het krantegebouw stond. In de verte rommelde de donder.

Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

'Uh-huh,' zei De Eindredacteur.

Bliksemschichten schoten door de lucht.

Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.

'Noch iets, dat er helemaal naast is. Nee Moos, ik geloof niet dat ik het zo meeneem. Wat doen die os en die ezel er nou toe! Ik zou er nog maar eens goed naar kijken,' besloot De Eindredacteur, en hij borg het verhaal op. 'Het kan veel korter, je moet anders beginnen, en je stijl bevalt me eigenlijk ook helemaal niet. Neem gewoon de twee of drie belangrijkste items, bel nog wat rond, haal het helemaal door de machine, en dan kijk ik morgen of het mee kan.'

Teleurgesteld ging Mozes terug naar zijn bureau. Tranen stonden in zijn ogen. Hij keek naar het noodweer buiten, en plotseling verlangde hij ernaar om even in de regen uit te huilen. Amper had hij de buitendeur achter zich dichtgetrokken, of het krantegebouw in de polder werd met de grond gelijk gemaakt door een hevige blikseminslag.

En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, en het geluid der bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af, en stonden van verre. En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven!

Terug naar boven