|
Kwakzalverij
Kwakzalverij hoort bij de medische wetenschap als de kermis bij het leven. Telkens nieuwe attracties, nieuwe verleidingen, en altijd een paar geheide publiekstrekkers.
In dit boek heeft wetenschapsjournalist Hans van Maanen lichtvoetige en diepgravende opstellen verzameld over bekende en minder bekende aspecten van de kwakzalverij. Niet alleen moderne verleidingen als therapeutic touch, de vrouwenziekte HPU en advertenties voor afslankmiddelen, maar ook de klassieke favorieten als homeopathie, antroposofie en het Moerman-dieet. Hoofdstukken over bijvoorbeeld het bezoek van niet-reguliere genezers onder allochtonen en het Adres van 1913 tonen de kermis van een geheel nieuwe kant.
'Kwakzalverij is het best te bestrijden als zoveel mogelijk mensen het als zodanig herkennen niemand gaat met voorbedachten rade naar een oplichter. Dat is de gemeenschappelijke noemer waarop al deze bijdragen passen: flauwekul zien voor wat het is. Of die flauwekul nu van gebedsgenezers, van homeopaten, van macrobioten of van reguliere artsen komt.'
Uitgeverij Boom, Amsterdam. Eerste druk november 2005, tweede druk december 2005. ISBN 90-8506-168-7.
Gebonden, 19,50 euro.
Inhoud
Voorwoord
Ontevreden patiënten: ze lopen weg of ze gaan dood (Joost Zaat)
Grenzen aan onderzoek, geloof in de wetenschap (Henk van Weert)
Homeopathie: de erfenis van Hahnemann (Henk Timmerman, Kees van der Smagt)
Antroposofie: het magisch alternatief (Kees van der Smagt)
Waterverkopers en de strijd om het homeopathische etiket (Huub Schellekens)
De reumatoloog: Reuma en alternatieve behandelingen (Hans Rasker)
Voor verpleegkundigen: Therapeutic Touch (Rob Nanninga)
Homeopathie in de diergeneeskunde (Sjeng Lumeij)
Het beloofde afval-land (Sophie Josephus Jitta)
De multiculturele samenleving en alternatieve geneeswijzen (Cor Hoffer)
Wie geneest? De eeuwige strijd om het gezag (Frank Huisman)
Het echec van alternatieve kankerbehandelingen (Frits van Dam)
Placebos en geneeskrachtig doktersgedrag (Peter Bügel)
Kankerscreening: de bijsluiter (Luc Bonneux)
Moerman revisited (Piet Borst)
Acupunctuur: de oosterse naaldvakken (Peter Bügel)
Macrobiotiek en rookworst (Johannes van Dam)
Dieet: een goede niche voor kwakzalvers (Jaap Fogteloo)
Misleiding over drinkwaterfluoridering (Bert Houwink)
Bidden en smeken om geld en genezing (Amanda Kluveld)
De pers als kruiwagen: HPU, de nieuwe vrouwenziekte (Frans Meulenberg)
Oud, agrarisch of balans: het bloedgroepdieet (Jan Willem Nienhuys)
Nog altijd overtuigd: dr. A. J. Houtsmuller (Cees Renckens)
De amalgaamoorlog: im Westen nichts neues (Albert Schuurs)
Het anachronisme van de fytotherapeutica (Henk Timmerman)
DES, een medisch drama (Pieter Treffers)
Vaccins en het fenomeen van de omgekeerde kwakzalverij (Ben van der Zeijst)
Terug naar boven
Voorwoord
Waarom zijn er nog steeds dokters die meteen boos worden als het over kwakzalverij gaat? Waarom kunnen ze die onzin niet gewoon laten voor wat het is, en er hun schouders over ophalen?
Dat heeft, denk ik, allereerst te maken met beroepstrots. Artsen zijn niet zozeer boos op mensen die naar de kwakzalver gaan - iedereen mag zich laten voorlichten en behandelen en oplichten zoals hijzelf wil - maar op de kwakzalver. Een arts heeft zeker zes tot tien jaar, soms veel langer, gewerkt en gestudeerd om de gekste spiertjes en de raarste afwijkingen te leren en - vooral - om ze te onderscheiden van andere gekke spiertjes en rare afwijkingen. Dan steekt het als twee deuren verderop zich iemand mag vestigen die belooft iedereen te kunnen genezen van aandoeningen waar de dokter geen raad mee weet. Het steekt zoals het een bonafide journalist steekt als er onzin in de krant staat of, nog erger, als journalisten alleen aan eigen gewin denken en zich laten gebruiken voor reclamedoeleinden. Los van het geld, het haalt het aanzien van het vak omlaag, en het belemmert in zekere zin ook het eigen werk.
Nu zijn artsen, net als journalisten, gelukkig vaak erg bescheiden over hun eigen aanzien en hun eigen werk. De medische wetenschap heeft, zeker de laatste tien, twintig jaar, een flinke oefening in zelfkritiek gehouden. Allerlei handelingen en behandelingen die vroeger vanzelfsprekend waren, zijn ter discussie gesteld en aan evidence-based richtlijnen onderworpen. Daar is niets mis mee - het kan de beroepseer alleen maar verhogen - maar zelfkritiek maakt nu eenmaal kwetsbaarder voor kritiek van buiten.
Zijn dokters echt niet boos op mensen die naar de kwakzalver gaan? Soms wel een beetje. Ze durven het misschien niet hardop te zeggen, maar mensen zijn soms wel erg eigenwijs. De afgelopen halve eeuw zijn de verhoudingen tussen dokters en patiënten ingrijpend veranderd - vooral hoogopgeleide patiënten willen graag meepraten en meedenken over hun ziekte en hun behandeling. Van hun kant hebben huisartsen de witte jas in de kast gehangen, en moeilijke woorden en potjeslatijn hoort men in de moderne praktijk amper.
Dat is mooi, maar zowel artsen als patiënten vergeten nog wel eens hoeveel voorsprong zes tot tien jaar opleiding geeft. De meeste mensen weten waarachtig niet wat het verschil is tussen een virus en een bacterie, wat een hersenbloeding inhoudt en hoe de vrouwelijke cyclus precies in elkaar zit. Een arts kan zelfs de meest geïnformeerde patiënt, nog steeds, alle hoeken van de spreekkamer laten zien - die hoort niet in een ooropslag het verschil tussen HPU en PKU, tussen een aura en een auricula, tussen zin en onzin. Misschien zijn het juist de mensen die denken dat onderscheid wel te kunnen maken die de makkelijkste prooi voor kwakzalvers zijn - kennis is macht, maar een beetje kennis kan levensgevaarlijk zijn. Daar kunnen artsen zich erg over opwinden.
De verhouding tussen artsen en kwakzalvers heeft, uiteraard, ook een interessante sociologische kant.
In het begin van de negentiende eeuw begonnen artsen -- net als andere beroepgroepen -- in geheel Europa hun autonomie te bevechten. Universitair opgeleide artsen bepleitten bij de verschillende regeringen hun unieke deskundigheid: geneeskundige behandelingen, zeiden zij, moesten voorbehouden blijven aan artsen. In 1818 in België, en in 1865 in Nederland, kregen zij hun zin en werd de uitoefening der geneeskunst aan banden gelegd. Eigenlijk pas sinds die tijd, zo zou men kunnen zeggen, bestaat het onderscheid tussen arts en kwakzalver.
Voor die wettelijke bescherming werd een hoge prijs betaald. Zoals socioloog Abram de Swaan wel eens heeft uitgelegd, kregen artsen in ruil voor die soevereiniteit allerlei nieuwe verantwoordelijkheden toegeschoven die zij, al dan niet schoorvoetend, op zich namen. Medische experts - en psychologen die het medische voorbeeld navolgden - gingen een rol spelen bij het keuren van sollicitanten, bij de selectie voor de militaire dienst, en bij de beslissing of een veroordeelde de gevangenis in moest of naar een psychiatrische strafinrichting. Het waren ook weer dokters die beslisten wie op welke voorwaarden werd toegelaten tot de ongevallen-, levens- en hypotheekverzekering. Naarmate de staat steeds meer bij de verdeling van schaarse goederen betrokken raakte, was ook steeds vaker 'medisch advies' genoeg om in aanmerking te komen voor huisvesting, bijzondere voorzieningen, zelfs voor privé-parkeerplaatsen, zo schrijft De Swaan in zijn boek Zorg en de staat uit 1989. Artsen waren er niet alleen meer om ons beter te maken, maar ook om ons ziek te verklaren.
Dat had natuurlijk alles te maken met conflictbeheersing -- conflicten tussen mensen onderling, maar zeker ook tussen mensen en overheden. De artsenstand werd aangewezen als hoogste scheidsrechter: als het medisch verantwoord was, was het goed, en dan kon de eigen parkeerplaats niet lang meer op zich laten wachten.
Zo lang iedereen het gezag erkent, is er weinig aan de hand. Wat De Swaan minder uitdiept, is wat er gebeurt als mensen hun verzoek om een parkeerplaats of een arbeidsongeschiktheidsverklaring zien afgewezen. Dokters maken niet alleen maar vrienden door zich met deze zaken in te laten. Niet iedereen gunt ze bovendien deze voor henzelf inmiddels bijna vanzelfsprekende macht. Elk bolwerk wordt vroeg of laat bestormd -- daarvoor zijn het bolwerken.
In ruil voor deze merkwaardige combinatie van autonomie en bescherming moesten artsen wel zorgen voor zelfregulatie. Daarin werd voorzien door medische tuchtcolleges - die in zekere zin de onafhankelijkheid alleen maar versterkten. Alleen artsen kunnen werkelijk beoordelen of een arts zich aan de regels van de kunst heeft gehouden. De kenniskloof, zo is de gedachte, is inderdaad te groot om leken te laten beoordelen over de handelingen van een arts.
Omdat artsen over dood en leven, over ziek en gezond gaan, is de inzet hoog en werd medische tuchtrechtspraak onontbeerlijk geacht. Niet de patiënt, de cliënt of de consument bepaalt of een behandeling adequaat was, maar de collega's. Zoals elke arts onmiddellijk zal beamen: de klant is geen koning.
En dat verklaart ook waarom dokters boos worden zodra het over kwakzalverij gaat - zeker als die kwakzalver nog arts is ook. Een kwakzalver behaagt zijn klanten in plaats van zijn collega's.
Artsen menen het in hun gestelde vertrouwen te verdienen, juist omdat zij zich onafhankelijk van de markt moeten opstellen en slechts datgene horen te doen wat door het forum van de medische wetenschap als medische wetenschap erkend is. Enige creativiteit is wel toegestaan, maar de richtlijnen en de evidence base zijn er niet voor niets. Slechte artsen gooien dit mooie principe te grabbel, kwakzalvers houden zich er in het geheel niet aan. En inderdaad, er is nog nooit een homeopaat door collega's uit zijn ambt ontzet omdat hij Arsenicum C20 in plaats van C100 voorschreef, nog nooit een manueel therapeute omdat zij zinloze maar lucratieve rugbehandelingen uitvoert.
Het onderscheid tussen kwakzalverij en geneeskunde is, vanuit dit perspectief, dan ook het verschil tussen markt en tuchtraad. Teneinde het publieke vertrouwen te winnen, hebben artsen zichzelf een hogere norm gesteld dan de minimale regels van de markt eisen, en houden ze vol dat ze alleen door elkaar op die standaard kunnen worden beoordeeld, niet door leken, schreef Paul Starr in 1982 in zijn invloedrijke boek The social transformation of American medicine.
Als artsen hun normen en hun tucht verlagen, of zich -- al dan niet vrijwillig -- gaan conformeren aan de regels van de markt en de wensen van de klant, ligt de kwakzalverij op de loer. Niet alleen voor individuele artsen, maar voor de beroepsgroep als geheel.
In dit boek heb ik opstellen verzameld over veel verschillende vormen en aspecten van kwakzalverij. Het terrein valt, hoe dan ook, niet uitputtend te behandelen; ik heb het daarom gezocht in een zo afwisselend mogelijke bundel waarin nu eens diepzinnig en dan weer vrolijk, nu eens fel en dan weer relativerend, allerlei kanten van de kwakzalverij aan bod komen. Kwakzalverij is het best te bestrijden, denk ik, als zoveel mogelijk mensen het als zodanig herkennen niemand gaat met voorbedachten rade naar een oplichter. Dat is de gemeenschappelijke noemer waarop al deze bijdragen passen: flauwekul zien voor wat het is. Of die flauwekul nu van gebedsgenezers, van homeopaten, van macrobioten of van reguliere artsen komt.
Zo lang er geneeskunde is, zo lang zal er kwakzalverij zijn. Men kan er tegen zijn, zoals de Vereniging, maar uitroeien zal men het niet - dat blijkt al uit het feit dat de Vereniging nu haar 125-jarig bestaan viert. Het jubileum van 2130 lijkt onafwendbaar.
Terug naar boven
|