Van Maanen Hans van Maanen
klikklikklikklik

Onmenselijke zintuigen

Stel dat u een zintuig had dat gevoelig was voor infrarood licht. Dan zou u niet alleen de straal van de afstandsbediening van de televisie zien, u zou ook ’s nachts mensen op straat zien lopen en herkennen door de warmte die ze uitstralen. Of stel dat u een zintuig had dat gevoelig was voor elektriciteit. Dan zou blindemannetje geen leuk spel meer zijn: u zou iedereen waarnemen aan de elektrische stromen waarmee elke spierbeweging gepaard gaat, dus ook die van de ademhaling. Een elektrocardiogram zou u zonder dure apparatuur eenvoudig kunnen tekenen door even naar het hart van de patiënt te ‘kijken’.
Er zijn dieren die daar werkelijk geen moeite mee hebben. Haaien vinden hun slachtoffers zelfs al hebben die zich onder het zand verstopt, slangen weten een muis te vinden puur door de warmte die het arme dier onvermijdelijk produceert. Vogels oriënteren zich op het magneetveld van de aarde, bijen op de polarisatie van het hemellicht.
De laatste jaren heeft het onderzoek naar zintuigen bij dieren een hoge vlucht genomen, en de geleerden zijn bijna letterlijk van de ene verbazing in de andere gevallen. De menselijke zintuigen blijken maar een heel klein gedeelte te benutten van alle informatie die voorhanden is. Er zijn meer kleuren dan alleen die van de regenboog, en er zijn tonen hoger dan wij kunnen horen. Soms is het voor een dier van levensbelang die informatie te gebruiken, en dan hebben ze een zintuig dat daarvoor geschikt is. Vleermuizen produceren zo hoge tonen dat mensen ze niet kunnen horen, maar bidsprinkhanen, waarvan men vijf jaar geleden nog dacht dat ze doof waren, blijken een oor te hebben dat precies is afgestemd op de schreeuw van de vleermuis in hun woongebied.

In dit boekje geeft Hans van Maanen, wetenschapsredacteur bij Het Parool, een overzicht van zintuigen die mensen moeten ontberen, maar die andere dieren heel goed van pas komen: de ‘onmenselijke zintuigen’.

Uitgeverij Aramith, Bloemendaal
Verschenen ter gelegenheid van de Nationale Wetenschapsweek 1991
Uitverkocht
ISBN 90-6834-100-6


Inhoud

Voorwoord

Warmte zien met infrarood
De nieuwe kleuren van de vlinder
Oriëntatie door polarisatie
Ultrageluid en echopeiling
Olifanten praten onhoorbaar
Verraden door trillingen
Over tongelen en flemen
Spanning in het water
Magnetisme, het zesde zintuig


Voorwoord

Met zintuigen verzamelen we informatie over de buitenwereld. In die buitenwereld vinden we voedsel, vijanden en voortplantingspartners, dus het is van levensbelang goed op de hoogte te blijven van hetgeen zich daar afspeelt. Dat lukt ons aardig, en het ligt voor de hand te veronderstellen dat de informatie die wij verzamelen, compleet is: alles wat waar te nemen valt, nemen we waar. We letten wel eens niet goed op, maar in principe, zo lijkt het, wordt alle informatie die er is, wel benut.

Met het vorderen van de wetenschap, vooral de laatste vijftig jaar, is duidelijk geworden dat dit een misvatting is. Er is in die buitenwereld veel meer informatie beschikbaar is dan wij gebruiken. Ons gehoor, bij voorbeeld, kan weliswaar niet scherper -- dan zouden we het gedreun van de botsingen van de moleculen in de lucht waarnemen -- maar het zou wel heel toevallig zijn als nergens in de natuur lagere of hogere tonen werden voortgebracht dan wij kunnen horen. Dat blijkt dan ook niet zo te zijn. Vleermuizen maken geluiden die veel hoger zijn dan wij ooit kunnen horen, olifanten hebben zulke lage stemmen dat ze pas aan het eind van de jaren tachtig van deze eeuw door mensen werden waargenomen. Hetzelfde geldt voor ons gezichtsvermogen. De voor ons zichtbare kleuren vormen slechts een heel klein deel van het totale spectrum, en voor sommige dieren is het van belang om verder dan het rood, of verder dan het violet, te zien. Het zien houdt bovendien veel meer in dan alleen licht opvangen: we zien ook contrasten, vormen, bewegingen en afstanden. Zelfs eigenschappen van het licht waar wij gewoonlijk geen enkele aandacht aan schenken, blijken andere dieren van pas te komen in hun strijd te overleven.

En bovendien zijn er zintuigen waar wij ons geen enkele voorstelling van kunnen maken: hoe zou het zijn om het magneetveld van de aarde te voelen, of om de kleinste spierbeweging van onze medemensen te kunnen volgen?

De klassieke indeling in de vijf zintuigen voor zien, horen, ruiken, proeven en voelen is in de wetenschap dan ook allang verlaten. Niet alleen hebben mensen meer zintuigen dan deze vijf -- met het evenwichtsorgaan bij voorbeeld merken we of we uit het lood staan -- de indeling is voor nader onderzoek onbruikbaar. Tegenwoordig deelt men de zintuigen anders in. Er zijn licht-ontvangers (meestal ogen, maar soms ook heel eenvoudige cellen die alleen maar merken dat er licht is en verder niets) en mechanische receptoren (die nemen beweging van lucht zoals geluid en wind waar, en trillingen van de ondergrond, en aanraking), ‘chemoreceptoren’, die reageren op geur- en smaakstoffen, op kooldioxyde, op luchtvochtigheid en zuurgraad, en ‘warmtereceptoren’. Verder zijn er nog dieren die zintuigen hebben voor elektriciteit en voor magnetisme (hoe die laatste eruitzien, is echter nog niet duidelijk). Dit boekje volgt die indeling ook: eerst komen ‘onmenselijke zintuigen’ die met licht te maken hebben, dan met geluid en trillingen, en vervolgens met geur en smaak. Ten slotte komen de zintuigen voor elektriciteit en magnetisme ter sprake. En dan hebben we nog steeds niet alle mogelijke zintuigen gehad.

Het is natuurlijk geen kunst te ontdekken dat een hond goed kan ruiken, maar dat vleermuizen ultrasoon schreeuwen, kostte meer moeite. Dat insekten proeven met hun poten, dat bijen gevoelig zijn voor de polarisatierichting van het licht en dat er vissen zijn die hun wereld alleen verkennen met elektriciteit, waren wetenschappelijke ontdekkingen van de eerste orde. Het zijn ontdekkingen die ons trots mogen stemmen, maar tegelijkertijd bescheiden. Er blijkt veel meer tussen hemel en aarde dan we ooit konden dromen: dieren maken gebruik van informatie waar wij zelfs nooit aan gedacht hebben, ze halen staaltjes uit die het menselijk vermogen ver te boven gaan.

Maar, en het is goed dat in het oog te houden, al zijn de zintuigen bovenmenselijk, ze zijn niet bovennatuurlijk. Er is bij al deze verschijnselen geen enkele reden te veronderstellen dat er sprake is van een ‘geheime kracht’ of iets anders wat het menselijk begrip of de natuurwetten te boven gaat. In tegendeel: juist door wetenschappelijk onderzoek krijgt het gedrag van dieren dat eerst occult en onbegrijpelijk scheen, een mooie, logische verklaring. Zonder dat wetenschappelijk onderzoek zouden we niet steeds weer zo versteld staan.

Terug naar boven