Uit de oude dokterstas:
medische instrumenten
Met R. Lieverse en J. J. E. van Everdingen
In dit boek achterhalen de auteurs de geschiedenis van al die instrumenten, apparaatjes en handigheden die de arts tegenwoordig bijna gedachteloos met zich meedraagt.
Dagelijkse gebruiksvoorwerpen zijn zo vanzelfsprekend dat we amper nog stilstaan bij hun herkomst. Toch zijn ook het wiel, de spiegel en de paperclip ooit bedacht, gemaakt en verfijnd. Hetzelfde geldt voor het medisch instrumentarium.
De geschiedenis van de stethoscoop kennen veel artsen waarschijnlijk wel, maar wie kwam er op het idee van de verlostang en de oorspiegel? Welke Nederlander bedacht het gipsverband, en wie is verantwoordelijk voor de uitvinding van de mitella, het lancet en de reflexhamer?
Uitgeverij Boom, Amsterdam / Belvédère, Overveen
Eerste druk 1998
Uitverkocht (en ik heb ook niets meer)
ISBN 90-5352-409-6, NUGI 743
Inhoud
De stethoscoop
Alcohol
De thermometer
Aspirine
Het lancet
De bloeddrukmeter
De dokterjas
De dokterstas
De injectiespuit
Pleisters
Het nitrobaatje
De reflexhamer
Het urinestaafje
De oogspiegel
De oorspiegel
De zaklamp
Telefoon!
De mitella
Het gipsverband
Vaseline
De handschoen
Terug naar boven
De stethoscoop
Nog geen vijf jaar nadat Laënnec de stethoscoop had uitgevonden, was het apparaat een statussymbool geworden. De Nederlander Cornelis Burgersdijk, die in 1823 in Parijs geneeskunde studeerde, schreef in een brief naar huis dat alle medische studenten in Parijs met een stethoscoop door de stad liepen om zich als zodanig te laten herkennen. Wat dat betreft zijn de tijden weinig veranderd. Evenzo zullen de meeste geneeskundestudenten nog steeds verbaasd ophoren als ze voor het eerst de stethoscoop hanteren -- buiten medici zijn er slechts weinig mensen die weten welk gerommel, geruis en geknerp het in onze ingewanden is.
Het is aan René-Théophile-Hyacinthe Laënnec (1781-1826) te danken dat het luisteren naar deze herrie voldoende kan zijn om een trefzekere diagnose te stellen. Niet alleen kwam hij op het idee van de stethoscoop, hij bracht ook zorgvuldig de geluiden die hij erdoor hoorde in kaart en verbond ze met zijn bevindingen van onderzoek na het overlijden van de patiënt. Dat laatste was nog het meeste werk -- de uitvinding zelf, zo zei hij later, was eigenlijk een tref: De meeste werkelijk nuttige dingen worden ons geschonken, en niet door inspanningen gewonnen.
De publicatie van De lauscultation médiate, het kloeke boekwerk waarin hij zijn vondst wereldkundig maakte en waarin hij uitlegde wat de betekenis ervan was voor met name de diagnostiek van tuberculose en andere longaandoeningen, kwam pas na drie jaar nauwgezet onderzoek. Daarin beschreef hij het moment waarop hij op het idee van de stethoscoop kwam, als volgt: In 1816 werd ik geconsulteerd door een jonge vrouw die algemene symptomen van hartlijden vertoonde maar bij wie percussie niet werkte omdat zij te dik was. De leeftijd en het geslacht van de patiënte lieten niet toe dat ik mijn oor direct in de omgeving van het hart legde. Toen herinnerde ik mij een bekend akoestisch verschijnsel: als iemand zijn oor op het uiteinde van een balk legt, hoort hij zeer duidelijk het gekras van een speld aan de andere kant. Ik bedacht dat van deze eigenschap van vaste stoffen in dit geval gebruik kon worden gemaakt. Ik nam een vel papier, rolde het stevig op, zette de ene kant op de borststreek van de patiënt en de andere aan mijn oor, en tot mijn verrassing en genoegen hoorde ik de hartgeluiden veel duidelijker en veel luider dan ooit tevoren.
Laënnec verving het papier al snel door hout, en de naam cilinder door stethoscoop. De anekdote dat Laënnec op het idee van de stethoscoop kwam doordat hij kort voordien twee kinderen met een balk en een speld op de binnenplaats van het Louvre had zien spelen, is afkomstig van Laënnecs belangrijkste leermeester, A. L. Bayle.
Het boek veroorzaakte een sensatie -- vooral buiten Frankrijk. Laënnec was, als vroom jezuïet en royalist, weinig geliefd in het napoleontische Frankrijk. Hij was het favoriete mikpunt van spot van Napoleons lijfarts Broussais -- de man die het aderlaten met bloedzuigers weer in de mode had gebracht -- en van het Parijse medische establishment. Bovendien sprak hij slecht in het openbaar, was schichtig en klein (1,60 meter precies) en had een zeer zwak gestel.
Hoe dan ook, Laënnecs belangrijkste leerlingen kwamen uit het buitenland, vooral uit de Engelssprekende landen. In het voorwoord voor de tweede druk van zijn verhandeling over middellijke auscultatie schreef Laënnec: Meer dan driehonderd jonge artsen uit alle landen van Europa zijn de laatste jaren hier geweest om zich onder mijn leiding te bekwamen in stethoscopische observaties en velen van hen zijn er inmiddels opmerkelijk bedreven in geworden.
De enige Nederlandse jonge arts die poolshoogte kwam nemen was Herman van Hall, die van 30 september tot 17 november 1822 in Parijs bleef en later zijn proefschrift aan de stethoscoop en het gebruik ervan bij tuberculose wijdde.
Van Hall was kennelijk niet alleen onder de indruk van het instrument, maar ook van zijn leermeester: Laënnec is klein, maar wekt de indruk een zeer doordringende geest te hebben. Hij lijkt erg op een vos, en hij drijft voortdurend de spot met die bloedzuiger van een Broussais, schreef hij op 31 oktober in zijn dagboek.
Van Halls proefschrift overkwam ongeveer hetzelfde lot als Laënnecs boek, het maakte in eigen land weinig indruk. Vandaar misschien dat Van Hall zich later geheel aan de botanie wijdde: hij was het die de eerste volledige Nederlandse flora opstelde. Hoewel er, net als in Frankrijk, wel artsen waren die snel tot de nieuwe methode waren bekeerd, moest de gevestigde orde er weinig van hebben.
De Nederlandse wetenschap aan het begin van de negentiende eeuw stond sterk onder invloed van de Duitse, romantische Naturphilosophie, die meende dat het levend organisme meer was dan alleen een machine die natuurwetenschappelijk verklaard kon worden. Liever dan te observeren, dachten de geleerden na over het wezen der dingen en de levensgeest. Tegen het midden van de eeuw konden de exacte wetenschappen het verloren terrein terugwinnen; de stethoscoop werd in Nederland pas echt bekend door de vertaling in 1849 van de Duitse verhandeling over auscultatie en de stethoscoop van de befaamde Weense hoogleraar Joseph Skoda.
De uitvinder van het apparaat was toen al lang overleden. Na de publikatie van de eerste druk van zijn hoofdwerk, in 1819, was Laënnec zo verzwakt dat hij gedwongen was naar zijn geboortestreek in Bretagne terug te keren. In 1822 keerde hij terug naar Parijs, maar de inspanningen daar werden hem al snel te veel, en hij ging weer naar Bretagne. Op 1 april 1826 was hij klaar met de tweede druk van De lauscultation médiate, op 13 augustus overleed hij aan de gevolgen van tuberculose.
Laënnec meende dat zijn uitvinding, de stethoscoop, wellicht tegen de wetten der natuur in gaat. Nu denken veel uitvinders dat, en meestal hebben ze ongelijk, want meestal kennen ze de natuurwetten niet goed genoeg. Zo ook Laënnec. Hij was er, met zijn tijdgenoten, van overtuigd dat geluid sneller, maar ook beter, wordt geleid door vaste stoffen dan door vloeistoffen of gassen, en toch bleek proefondervindelijk dat een holle buis veel beter voldeed als stethoscoop dan een massieve. Pas in de twintigste eeuw werden de -- inmiddels verbeterde -- wetten der akoestiek toegepast op de verbetering van de stethoscoop.
Laënnecs eerste stethoscoop bestond uit niet meer dan een opgerold vel papier, later ging hij over op hout. Speciaal voor het vervaardigen van stethoscopen was hij in de leer gegaan bij een houtdraaier, en het was zijn bedoeling om stethoscopen voor de verkoop te maken. Zijn snel verslechterende gezondheid stond die plannen echter in de weg. In zijn verhandeling over de stethoscoop had hij wel een duidelijk diagram opgenomen, zodat elke houtdraaier stethoscopen kon maken. Laënnec zelf experimenteerde ook met glas en metaal -- die laatste stof viel al snel af, omdat patienten erover klaagden: door de goede warmtegeleiding van metaal voelt een metalen stethoscoop koud aan.
In de loop der jaren zijn meer dan dertig verschillende vormen en maten geprobeerd, en meer dan tien verschillende maten, maar uiteindelijk bleek het oorspronkelijke ontwerp van Laënnec eigenlijk het best te voldoen. Als houtsoort koos men meestal eenvoudig grenen of cederhout, omdat die licht en stevig waren, niet snel braken en slecht warmte geleidden. De meeste instrumenten waren tussen de vijftien tot twintig centimeter, konden uit elkaar worden geschroefd, en voldeden aan alle eisen van de doktoren.
De geluiden die in de borstkas worden geproduceerd liggen tussen de 20 en 1000 hertz. Het menselijk gehoor reikt van 20 tot 20 000 hertz, maar het meest gevoelige gebied ligt rond de 3500 hertz. Het probleem voor stethoscopen-bouwers was dus, alle lichaamstonen gelijkelijk te versterken in een gebied waarvoor het oor weinig gevoelig is.
Een eerste belangrijke verbetering werd gevonden door Robert Bowles, instrumentmaker te Boston. Hij kreeg in 1902 octrooi op het tweedelige eindstuk: een membraan aan de ene kant voor het versterken van de hogere frequenties, een klok aan de andere voor de lagere frequenties. Dit objectief bevestigde hij aan een rubber slang, zodat de dokter al naar gelang zijn wensen met de ene of de andere kant kon luisteren.
Een dubbele stethoscoop, waarmee dus met beide oren geluisterd kon worden, lijkt al in 1829 ontworpen door een Schotse medisch student, Nicholas Comins, maar dat apparaat was nog betrekkelijk onhandig -- het bestond uit een enkel borststuk, waarop twee mahoniehouten buizen moesten worden geschroefd waarop vervolgens twee gebogen loden pijpen zonder oorstuk kwamen. Het grootste voordeel was, aldus Comins, de lengte van het instrument, waardoor het ook in de hoogste kringen kon worden gebruikt zonder inbreuk te maken op overdreven fijngevoeligheden.
Pas na 1850 wonnen de dubbele stethoscopen aan populariteit. De eerste handzame stethoscoop met buigzame, rubberen uiteinden werd ontworpen door de Ier Arthur Leared, die er veel bewondering mee oogstte op de Wereldtentoonstelling van 1851 in Londen maar het niet in productie nam.
Die productie kwam in diezelfde periode wel op gang aan de andere kant van de oceaan. De bekendste fabrikant van stethoscopen werd daar George Cammans te New York. Aangezien Cammans vond dat op medische instrumenten geen octrooien hoorden te berusten, ontwierp hij een nieuw model dat alle bestaande octrooien omzeilde en toch superieur aan alle voorgangers was. Tot de belangrijkste verbeteringen van Cammans behoorden het toevoegen van ivoren of ebbenhouten knopjes voor het oor, het gebruik van een veer om de twee slangen bijeen te houden waardoor de dokter de handen vrijhield, en een zacht rubber eindstuk waardoor het minder snel weggleed op de te onderzoeken borst. De eerste modellen hadden nog het meest weg van een verkorte monaurale stethoscoop met twee slangen eraan.
Op dit model werd door anderen vrijelijk voortgebouwd, en de medische vakbladen uit die tijd staan vol aankondigingen van nieuwe, verbeterde stethoscopen.
De meest opmerkelijke vernieuwing was de differentiaal-stethoscoop, ontworpen door Scott Alison, die hem in 1859 aan de Royal Institution in Londen mocht demonstreren. Het apparaat was gebaseerd op dat van Cammann, maar het had twee borststukken. Hierdoor zouden de oren onafhankelijk van elkaar kunnen luisteren naar verschillende geluidsbronnen in het inwendige. Het grote voordeel van het instrument, zo schreef een voorstander in 1873, is dat het, doordat we onze oren op verschillende plaatsen te luisteren kunnen leggen, ons eenvoudig in staat twee geluiden te vergelijken, dus vast te stellen welk geluid sterker is.
Deze stereo-stethoscoop was echter een al te grote sprong voorwaarts -- al was het maar omdat niet iedere dokter twee goede oren heeft en niet iedere dokter goed kan luisteren. Hoewel nog tot in de twintigste eeuw gepoogd het ontwerp te verbeteren -- Max Oertel en Heinrich Bock ontwierpen alletwee een differentiaal-stethoscoop waarbij het geluid in lichtsignalen werd omgezet -- is het apparaat nooit erg populair geworden. Ook hier bleek het eerste, eenvoudigste ontwerp aan alle gestelde eisen te voldoen.
Daarom ook is de monaurale stethoscoop van Laënnec nog steeds niet geheel verdwenen. Laënnec zelf had er niet aan gedacht, maar de stethoscoop kan ook uitstekend worden gebruikt om een heel ander buikgeluid op te sporen, namelijk het kloppen van het foetale hart. Het geluid dat ongezonde longen maken kan op talloze verschillende ziekten wijzen, zo is wel eens opgemerkt, maar het geluid van een kloppend babyhart kan maar op een ding wijzen, op nieuw leven.
Terug naar boven
Vaseline
Het begon, zoals het hoort in de Amerikaanse geschiedenis, met de grote olievondsten in Pennsylvania in 1859. De jonge scheikundige Robert Chesebrough, die in Brooklyn een bescheiden handel in lampenpetroleum dreef, zag zich onverwachts in zijn levensonderhoud bedreigd. Het overstelpende aanbod van aardolie zou, zo besefte hij al snel, de waarde van lampenpetroleum fors doen dalen. Chesebrough wilde, zoals zovelen in de Amerikaanse geschiedenis, nog maar een ding -- rijk worden in de olie. Hij verkocht zijn bezittingen en vertrok naar Titusville in Pennsylvania. Hij bezocht de bronnen, en raakte als scheikundige geïntrigeerd door petrolatum -- de zachte, kleverige substantie die bij het boren naar olie aan de boormachines bleef plakken. De arbeiders verafschuwden het spul (zij hadden er dan ook minder nette namen voor), want ze moesten het voortdurend van de boorkoppen weghalen. Ze hadden geen idee van de chemische samenstelling, maar bevestigden het oude bijgeloof onder oliearbeiders dat het spul wonden en blaren sneller deed genezen.
Chesebrough nam een paar emmers van de honderd miljoen jaar oude, waardeloze smeer uit de oliebronnen mee terug naar zijn laboratorium in Brooklyn. Na ettelijke jaren experimenteren wist hij ten slotte het geelbruine petrolatum zo te zuiveren dat hij een zachte, doorzichtige substantie overhield die hij petroleum jelly noemde, olielil. Anders dan reuzel en talk en andere plantaardige en dierlijke vetten bleek de stof uitstekend houdbaar, reukloos en prettig smeerbaar.
Nu kon hij eindelijk de magische medische eigenschappen gaan testen. Hij bracht zichzelf talloze wonden toe, smeerde op een deel zijn olielil en op een ander deel niet, en constateerde dat de behandelde wonden inderdaad sneller genazen. De dollartekens verschenen in Chesebroughs ogen, en tegen 1870 produceerde hij de eerste Vaseline.
Over de herkomst van de naam doen twee verhalen de ronde -- een zoals zijn vrienden het vertelden, en een zoals zijn mede-eigenaren het later vertelden. Geen van beide heeft Chesebrough ooit tegengesproken. Het eerste verhaal wil dat hij de lil bewaarde in vazen die zijn vrouw in zijn lab gezet had. En omdat men namen van medische producten in die tijd graag liet eindigen op ine (zoals Listerine en murine) kwam hij op Vaseline. De meer geletterde lezing, die bijvoorbeeld in de Oxford English Dictionary wordt gegeven, wil dat het woord is afgeleid van het Duits Wasser en het Griekse elaion, olie.
Hoe dan ook, de dollars stroomden niet direct binnen. De fabriek produceerde wel, maar de kopers bleven weg. Een actie waarbij Chesebrough gratis monsters weggaf aan artsen en apothekers, in de hoop dat die later wel zullen terugkeren met bestellingen, baatte niet.
Dus pakte de scheikundige het grootser aan. In wat waarschijnlijk de eerste grote weggeefcampagne ter wereld was, trok Chesebrough met paard en wagen door de staat New York en gaf een gratis flesje met zijn Vaseline aan iedereen die wilde beloven het een keer te zullen proberen op brand- en snijwonden.
Dat werkte -- en beter dan Chesebrough had durven hopen. Zijn kopers gebruikten het spul voor veel meer dan alleen verwondingen: vlekken van het fornuis werden ermee verwijderd, houten kasten werden weer glanzend, leer werd weer soepel, en een flinke laag Vaseline beschermde machines tegen roest. Chesebroughs opzet werkte: mensen gingen naar de drogist om nieuwe vaseline te hsalen, en de orders stroomden binnen. Ook voor de drogisten zelf, die al snel bemertken dat Vaseline een uitstekende basis voor alle mogelijke zalven vormde.
Het origineelste, maar weinig nagevolgde gebruik van Vaseline kwam van Chesebrough zelf. Hij geloofde dat een mens een eetlepel vaseline per dag moest eten om zijn goede gezondheid te bewaren. Hij werd 99 jaar oud en vergat nimmer zijn ochtendlepeltje. Maar als hij dat niet had gedaan was hij misschien wel 109 geworden.
Vaseline is tegenwoordig niet meer het middel van eerste keus bij wondbehandeling. Er zijn nog wel veel huidaandoeningen waarbij men vaseline kan gebruiken, maar dat is niet de reden dat artsen vaseline in de dokterstas hebben. Vaseline wordt gebruikt als glijmiddel aan de handschoen bij een rectaal toucher.
Terug naar boven
|