Van Maanen Hans van Maanen

klikklikklikklik

Zwak zaad

De Volkskrant, 10 januari 2004

Krantenlezers over de hele wereld werden deze week opgeschrikt door het bericht dat, zoals bijvoorbeeld de Volkskrant het bracht, ‘Schotse mannen steeds minder zaadcellen produceren.’ Dat was aangetoond door ‘researchmedewerkers van het Aberdeen Fertility Centre’, die hadden geconstateerd dat tussen 1989 en 2002 ‘het aantal zaadcellen per milliliter is afgenomen van 87 miljoen tot 62 miljoen.’ Volgens onze correspondent in Londen bevestigt deze bevinding eerder onderzoek, al is het volgens hem ‘onduidelijk waardoor mannen minder vruchtbaar — en mogelijk zelfs onvruchtbaar — zouden worden.’

Alarmerend, en inderdaad passend in een traditie die tien jaar geleden werd ingezet: de grootste onzin vindt zijn weg naar de kranten, als het maar gaat over dalende zaadkwaliteit.

Zouden de metingen van 1989 werkelijk te vergelijken zijn met die van 2002? In de tussentijd heeft de Wereldgezondheidsorganisatie tweemaal de handleidingen voor het zaadcellentellen veranderd, waardoor er amper nog een peil op te trekken valt. En dat tellen is al zo lastig.

Zouden mannen die in 1989 naar een vruchtbaarheidskliniek komen, te vergelijken zijn met mannen in 2002? Zouden zij iets zeggen over Schotten in het algemeen? Het aantal behandelmogelijkheden is toegenomen, er wordt meer over onvruchtbaarheid geschreven en minder moeilijk over gedaan, dus wellicht hebben ook de minder vruchtbare mannen hoop gekregen. De onderzoekers hebben wel rekening gehouden met leeftijd en onthoudingsperiode, maar niet met overgewicht en drank- en koffiegebruik — allemaal factoren die zaadconcentraties beïnvloeden.

In feite is zelfs aan de gemiddelden geen touw vast te knopen. De cijfers kwamen op tafel tijdens congres deze week in Aberdeen, en wie de moeite doet ze even te bekijken, ziet direct dat die gemiddelden vooral moeten zijn bepaald door een gering aantal mannen met zeer veel zaadcellen. Ongeveer zoals een paar miljonairs het gemiddelde inkomen omhoogtrekken. Dat gemiddelde zegt dus weinig, en het vergelijken van de gemiddelden van 1989 en 2002 zegt helemaal niets meer — misschien zijn er in de tussentijd een paar miljonairs minder gekomen.

Ook het zo soepel gelegde verband tussen zaadconcentratie en onvruchtbaarheid is nogal twijfelachtig. Mannen met weinig zaad krijgen wel iets minder makkelijk kinderen, maar er is eigenlijk geen ondergrens waarbij mannen geen kinderen meer kunnen maken — een enkele zaadcel is voldoende voor bevruchting. Maar als we het er toch over moeten hebben: in de groep mannen met weinig zaad daalde het Aberdeense gemiddelde nou juist niet. De andere belangrijke maten voor vruchtbaarheid, de beweeglijkheid van het zaad en het zaadvolume, veranderden al evenmin.

De traditie is hardnekkig, zoveel is duidelijk. De Schotten pleiten uiteraard aan het slot van hun presentatie voor nader onderzoek, maar we zouden ook kunnen besluiten de boel de boel te laten. Het is zeer de vraag of zelfs een groot, goed gecontroleerd onderzoek hier ooit uitkomst kan bieden, en uit niets blijkt voorlopig dat er werkelijk sprake is van een probleem — de vraag naar voorbehoedmiddelen is in de onderzochte periode niet met dertig procent gedaald.

Dan kan misschien meteen met een andere traditie worden gebroken: het in verband brengen van zaadkwaliteit met milieuverontreiniging, vooral met vrouwelijke hormonen in het grondwater. De eerste die daar wat van moeten merken, zou je denken, zijn fokstieren, en het aardige is dat van fokstieren de zaadkwaliteit zeer precies wordt bijgehouden. Een studie van Jan van Os uit 1997 liet al eens zien dat in ieder geval deze mannetjes geen last hebben van de oestrogenen: hun zaadkwaliteit daalde tussen 1962 en 1995 niet, en de Wereldgezondheidsorganisatie heeft de meetmethode niet aangepast.